25 maart 2002
Naar Griffo voor de samenstelling van het nieuwe nummer. W.
heeft stagiaire F. meegebracht. G. is er niet. D., gehuld in een vreemde wollen
trui, komt binnen. Als hij terug buiten is, maak ik een grapje met T.: ‘een
wolf in schaapsvacht’. ‘De nagel op de kop,’ zegt ze. (…)
*
Ik heb nu even weinig werk en kan het me veroorloven om
samen met Laïka twee uren lang in het zonnetje op de bank op het terras te
zitten lezen.
*
Met L. naar een jazzoptreden in de Banana Peel in Ruiselede.
Het Finse trio bakt er naar mijn – en ook L.’s smaak – niet al te veel van.
Toch staan we de hele zitting uit. Gelukkig wordt het na de pauze toch iets
toegankelijker. De pianist doet mij aan C. denken… Na het optreden rijden we
tot in Oedelem, waar we in het café aan het Marktplein nog een glas drinken. We
zitten er al meer dan een halfuur aan de toog wanneer de ‘vrouw’ die naast L.
zit iets vertelt over de Beekstraat, waar ze woont. Ik vraag mij of ze dan
misschien de familie Claeysier kent. Ja, zegt ze, er zit er hier trouwens een.
En ze wijst naar een man die nog een eindje verder aan de toog zit – hij zat er
al toen wij binnenkwamen. Ik herken die man niet. Maar hij blijkt Luc Claeysier
te heten. Er zijn er echter twee op Oedelem, verneem ik – dus denk ik dat deze
man die andere moet zijn. Hij haalt zijn identiteitskaart boven, komt hem
tonen. Hij is aangeschoten. Een struise man staat nu naast mij; ik herken hem
nog steeds niet (maar hij mij ook niet). Dan zie ik de geboortedatum: 1960. De Luc
Claeysier die ik heb gekend, was één jaar ouder dan ik. ‘Bent u Luc Claeysier,
dé Luc Claeysier?’ De vraag is onhandig gesteld, maar sorteert wel effect. ‘Godverdomme,’
zegt die man naast mij, in wiens gelaat ik bepaalde trekken begin te herkennen.
‘Pascal?’ ‘Ja,’ zeg ik. En daar staan we dan: ooit boezemvrienden, dan elkaar
vijf, en vervolgens twintig jaar niet meer gezien. En nu zo ver van elkaar dat
we elkaar niet eens herkennen… Terwijl we vroeger toch wel erg intiem geweest zijn,
in onze prepuberale jaren, toen we nog kind genoeg waren om het
‘klasseverschil’ dat mijn ouders niet tolereerden probleemloos te overbruggen.
We zijn zelfs samen nog met de fiets op reis geweest. ‘In het jaar dat Van Impe
de Tour won,’ herinnert Luc zich. Ik weet dát niet meer, wel dat er tijdens
onze reis een paus stierf. ‘Weet je nog hoeveel kilometer we op die reis hebben
afgelegd?’ vraagt Luc. ‘Zevenhonderd?’ ‘Neen,’ zegt hij, ‘duizendvijfenzestig!’
Hij weet het nog precies. Het is een van de mooiste reizen van zijn leven
geweest. We moeten nog eens samenkomen, herinneringen ophalen. Dat suggereert
Luc; ik probeer het hem nog te ontraden maar geef uiteindelijk toch mijn
telefoonnummer: we zien wel…
26 maart 2002
Denis breekt het raam uit in het waskot: de poutrelle blijkt door huiszwam
aangetast…
*
Uitnodiging van een architectenvakblad om interviews met
architecten te maken.
*
Ik houd mij vandaag bezig met een snookerspelletje dat ik
van het internet heb gedownload.
*
(…)
*
(…)
*
Zou dat de reden zijn waarom sommige jonge vrouwen graag met
oudere mannen in zee gaan (…): de quasi zekerheid dat zij – en de kinderen die
ze van die mannen hebben (het zaad is hardnekkiger dan de lust) – niet door hen
in de steek zullen worden gelaten wanneer de onvermijdelijke sleet op hun
relatie komt?
*
Julien Green, Journaal
1946-1976:
[226]: ’25 oktober [1969] – Gedacht aan de verschrikkelijke
kracht van de liefde als je twintig bent, van de eerste liefde die je nooit
weer terugvindt. Vreemd geluk, smartelijk maar ook wonderlijk mooi.’
27 november – Uit luiheid of vermoeidheid houd ik dit
dagboek minder regelmatig bij en dat is jammer: het leven schenkt ons
rijkdommen die we niet moeten versmaden.’
[229]: ‘Een eerste liefde die teleurgesteld wordt verwoest
je hart voor altijd. Er is een halve eeuw voorbijgegaan zonder dat iets ooit de
wond van mijn eerste liefde heeft kunnen genezen, en die open wond was de mond
waarmee ik mijn hele werk lang mijn wanhoop heb uitgezongen […]’
[242]: ‘…een interessante nachtmerrie…’ – dat zou nog eens
een mooie, uitdagende titel voor een roman van mijn hand kunnen zijn! (De roman
van mijn hand die er nooit zal komen – of toch?)
*
(…)
*
Toch vreemd, dat vertaalster Greetje van den Berghs selectie
van het dagboek van Green elk jaar maar een tiental bladzijden oplevert. Is dat
niet wat weinig? Nu, die man heeft wel ontzettend lang geleefd (hoelang precies
moet ik eens opzoeken). Zijn bijna honderd jaar (minus het peuterdom en de
seniliteit) levert dan toch bijna duizend bladzijden op… Eind jaren zestig
worstelt Green, die dan al tegen de zeventig draait, met het besef dat hij
‘binnenkort’ zal sterven. Hij heeft last met de onafheid van al wat hem
bezighoudt (bijvoorbeeld – impliciet – zijn lectuur). Maar hij heeft nog dertig
jaar voor de boeg! Stel dat hij dat eind jaren zestig zou hebben geweten, dan nog
zou hij het onaffe nooit hebben kunnen afronden. Alles blijft altijd onaf! Dáár
moet je absoluut niet mee inzitten: wat af is, ís dood. Het enige wat af is, is
de dood.
*
P. komt verblijd thuis van Huit femmes. Lang geleden (…).
27 maart 2002
Woensdagmorgenwandeling met P.; goede sfeer. Maar toch is er
die afstand, die nieuw is en die ik niet kan duiden. Afstand ook van haar ten
opzichte van mij…
*
Gesprek bij Renoscripto
(onmogelijke naam!). Het lijkt een interessant aanbod. Ik vraag anderhalve keer
mijn uurtarief (1500 frank) en stel vast dat het in hun ogen nog weinig lijkt.
*
Gesprek op het trottoir met het ‘Appelmannetje’ (de naam
komt van G., we hebben deze sympathieke overbuur een jaar of twee geleden eens
een zak appels uit de tuin van Christine gegeven). Hij vertelt me over zijn
belevenissen tijdens de Tweede Wereldoorlog. Hij was twintig toen die uitbrak,
en pas onder de wapens geroepen. Algauw op de vlucht met zijn regiment naar
Limoux. Drie maanden Zuid-Frankrijk, en dan terug. Zijn vader zat in de
gevangenis. Gaf zich zelf op om zijn vader te bevrijden. Werd als slaaf ingezet
(‘tien uren per dag zakken cement versleuren’) in de
raketlanceerbasis-in-aanbouw in Noord-Frankrijk (die wij nu van plan zijn te
bezoeken!). Wist met de hulp van een Nederlandse zwarte te ontkomen. Een tijd
ondergedoken bij een broer-rijkswachter in Roeselare. Tot die de grond onder
zijn voeten te heet voelde worden. Enzovoort. Een onwaarschijnlijke
geschiedenis voor iemand zoals ik, die niets heb meegemaakt. ‘Ik wens het u
niet toe, we hebben honger geleden.’ Het doet Harry – zo heet hij – nog altijd
pijn wanneer hij met voedselverspilling wordt geconfronteerd. Ik denk aan de appels,
die wij niet eens oogsten… Ik nodig Harry uit om van de zomer in de tuin van
Christine eens zijn verhaal te komen doen voor onze kinderen…
*
We brengen brol van jaren ver naar het containerpark. Wat
een bureaucratie, daar! Wellicht rechts stemmende arbeiders moeten de orders
van groen-links uitvoeren, en ze laten duidelijk blijken dat het hun niet zint.
Ik vraag mij af of deze hele onderneming wel rendabel is (ik tel vijf of zes
werkkrachten). Thuis ruim ik het achterhuis wat op, ook daar het stof van vele
jaren. Brian komt: de poutrelle die
door Denis is uitgebroken, is inderdaad door huiszwam aangetast. Dit gaat ons
andermaal 20.000 frank kosten.
*
Mijn fietsritje strandt in een aperitiefbezoekje bij J.
& L.. L. schilt haar aardappelen helemaal anders dan ik: zij maakt
afzonderlijke reepjes in de lengte, ik probeer altijd van top naar bodem een zo
lang mogelijke spiraal te maken.
28 maart 2002
Prachtig weer.
*
(…)
*
De reeks calamiteiten zet zich door. De vaatwasmachine
blijkt perte totale: er moet een
nieuwe komen. De zwam zit ook boven de achterpoort. P. treurt om haar opgezegde
inventarisatieopdracht. En ik verpruts de waterketel door al het water erin te
laten uitkoken.
*
Een sullige dag: de voorgenomen vrijheid wordt verstoord
door instant-karweitjes. ‘Voorgenomen vrijheid’?