I:844-852
Elstir vertelt Marcel
dat het meisje op de fiets Albertine Simonet heet en dat ze, samen met haar
vriendinnen, telg is d’une petite bourgeoisie
fort riche, du monde de l’industrie et des affaires (844:26-27; in mijn Pléiade-editie
van 1954 staat, verkeerdelijk veronderstel ik: bourgeoise). Dat is op het eerste gezicht een teleurstelling want dat
milieu houdt voor Marcel niet in zich: le
mystère ni du peuple, ni d’une société comme celle des Guermantes (844:30-31).
Hij is echter maar al te bereid deze beide snobistische voorkeuren, deze voor
de duistere kant van de onderlaag en deze voor de priveleges en maniertjes van
de aristocratie, van zich af te schuiven: Les
vieux bourgeois avares d’où étaient issues ces Dianes et ces nymphes me
semblaient les plus grands des statuaires (844:42-43). Liefde maakt blind
en doet vooroordelen aan de kant zetten! Snobisme is ten andere ook de kleinburgerlijke
Simonets niet vreemd, want de leden van deze familie gaan er prat op, weet
Elstir, dat hun naam met enkele n wordt
gespeld – waardoor zij een hoge uitzondering zouden vormen. Kleine luiden ontlenen
nu eenmaal een grote statusverhoging aan minuscule distincties.
In de volgende
passage, tussen 845:26 en 846:43 ongeveer, ontwikkelt Proust een, nu ja, zeer
proustiaanse kronkel, die zich erg moeilijk laat parafraseren. Met de losse
pols samengevat komt het ongeveer hierop neer: hij beseft dat zijn focus – en
de term uit de fotografie is hier niet willekeurig gekozen, ook al omdat de
kwestie van de fotografie, als concurrerende discipline, bij de bespreking van
Elstirs schilderijen even ter sprake kwam – hij beseft dus dat de focus op het
voorkomen van het meisje Albertine, tussen die andere meisjes, enigszins
arbitrair zou kunnen overkomen, ook bij hemzelf, en hij stelt de logisch
daaruit voortvloeiende vraag in hoeverre deze vaststelling de authenticiteit
van zijn gevoelens voor haar aantast. (Ik moet eerlijk bekennen dat de hele
passage, waarin het ook gaat over retrospectieve herkenning van een persoon
waarvan de perceptie, op het moment van de eerste waarneming, nog niet was
aangevuld door de daarop volgende waarnemingen, en dergelijke meer, voor mij
behoorlijk duister blijft. Het komt eigenlijk hierop neer, denk ik: Marcel
beseft dat zijn voorkeur voor Albertine, zijnde slechts één van de meisjes die
hij in zekere zin collectief beminde, arbitrair
is en hij vraagt zich af of dit de waarde van zijn gevoel aantast. Zoiets.)
Exit Albertine. Elstir
zegt dat er wel elke dag een van de meisjes bij hem langskomt en Marcel kan
zich voor het hoofd slaan: had hij maar eerder gehoor gegeven aan grootmoeders
bede om Elstir te bezoeken. Wie weet had hij dan al lang rechtstreeks contact kunnen
leggen met de meisjes. Nu is hij enkel een stapje dichter. Elstir, de schilder,
heeft intussen wel aan statusverlies geleden in Marcels ogen: il n’était plus que l’intermédiaire
nécessaire entre ces jeunes filles et moi (847:25-26). Het met zijn talent
verbonden prestige staat niet meer op zichzelf, maar is voor Marcel enkel nog
belangrijk voor zover het hem, Marcel, in de ogen van de meisjes groter kan
maken wanneer de schilder hem aan hen voorstelt.
In afwachting van de
wandeling die voor een dergelijke ontmoeting noodzakelijk is, bekijkt Marcel
enkele schilderijen. Zijn aandacht wordt getrokken door een portret van een
manachtige vrouw, een tweeslachtig wezen, een demi-travesti (848:23). De grens tussen mannelijkheid en
vrouwelijkheid bij deze figuur, die wellicht voor bepaalde ‘geblaseerde of
geperverteerde toeschouwers’ een ‘zinnenprikkelende attractie’ vormde (l’attrait irritant qu’elle allait offrir aux
sens blasé ou dépravés de certains spectateurs; 849:14-16; ‘dépraver’ =
losbandig maken, perverteren, etc.), is al even flou als de overgang tussen zee
en land op de schilderijen van Elstir die ons eerder werden getoond.
Wanneer Mme Elstir het
atelier betreedt, stopt de kunstschilder het portret van het tweeslachtige model
snel weg: hij acht het beter dat deze jeugdzonde zijn echtgenote niet onder
ogen komt.
Marcels eerste indruk
van Mme Elstir is niet bepaald gunstig: Je
la trouvai très ennuyeuse; elle aurait pu être belle, si elle avait eu vingt
ans, conduisant un boeuf dans la campagne romaine (850:13-15). Maar de Verteller
haast zich om dit beeld bij te stellen vanuit zijn latere ervaringen met het echtpaar
Elstir, en dan vooral wanneer hij het belang van Mme Elstir voor haar mans ‘mythologische
werk’ heeft ingezien: Mme Elstir, die door haar man ‘Gabrielle’ wordt genoemd,
krijgt een belangrijke rol toebedeeld in de artistieke ontwikkeling van haar
man, de kunstschilder. Op het ogenblik dat zijn geestelijke vermogens te zwak
begonnen te worden om uit zichzelf de Schoonheid op te roepen, hielp zij hem
met haar fysieke aanwezigheid om dat doel
te helpen bereiken als een model dat s’offrait
à lui pour une suite de communions efficaces. Door met andere woorden een
tastbaar-aanwezig voorbeeld van die schoonheid te zijn. Pas wanneer Marcel deze
betekenis van Gabrielle voor Elstirs kunstenaarschap zal hebben ingezien, verliest
zij in zijn ogen haar logge indruk, car
je le remplis d’une idée, l’idée qu’elle était une créature immatérielle, un
portrait d’Elstir (851:23-24).
De
vorige afleveringen van deze Proust-lectuur zijn hier te lezen: Rechercheur.