vrijdag 16 december 2016

geen verloren tijd 100

I:844-852

Elstir vertelt Marcel dat het meisje op de fiets Albertine Simonet heet en dat ze, samen met haar vriendinnen, telg is d’une petite bourgeoisie fort riche, du monde de l’industrie et des affaires (844:26-27; in mijn Pléiade-editie van 1954 staat, verkeerdelijk veronderstel ik: bourgeoise). Dat is op het eerste gezicht een teleurstelling want dat milieu houdt voor Marcel niet in zich: le mystère ni du peuple, ni d’une société comme celle des Guermantes (844:30-31). Hij is echter maar al te bereid deze beide snobistische voorkeuren, deze voor de duistere kant van de onderlaag en deze voor de priveleges en maniertjes van de aristocratie, van zich af te schuiven: Les vieux bourgeois avares d’où étaient issues ces Dianes et ces nymphes me semblaient les plus grands des statuaires (844:42-43). Liefde maakt blind en doet vooroordelen aan de kant zetten! Snobisme is ten andere ook de kleinburgerlijke Simonets niet vreemd, want de leden van deze familie gaan er prat op, weet Elstir, dat hun naam met enkele n wordt gespeld – waardoor zij een hoge uitzondering zouden vormen. Kleine luiden ontlenen nu eenmaal een grote statusverhoging aan minuscule distincties.

In de volgende passage, tussen 845:26 en 846:43 ongeveer, ontwikkelt Proust een, nu ja, zeer proustiaanse kronkel, die zich erg moeilijk laat parafraseren. Met de losse pols samengevat komt het ongeveer hierop neer: hij beseft dat zijn focus – en de term uit de fotografie is hier niet willekeurig gekozen, ook al omdat de kwestie van de fotografie, als concurrerende discipline, bij de bespreking van Elstirs schilderijen even ter sprake kwam – hij beseft dus dat de focus op het voorkomen van het meisje Albertine, tussen die andere meisjes, enigszins arbitrair zou kunnen overkomen, ook bij hemzelf, en hij stelt de logisch daaruit voortvloeiende vraag in hoeverre deze vaststelling de authenticiteit van zijn gevoelens voor haar aantast. (Ik moet eerlijk bekennen dat de hele passage, waarin het ook gaat over retrospectieve herkenning van een persoon waarvan de perceptie, op het moment van de eerste waarneming, nog niet was aangevuld door de daarop volgende waarnemingen, en dergelijke meer, voor mij behoorlijk duister blijft. Het komt eigenlijk hierop neer, denk ik: Marcel beseft dat zijn voorkeur voor Albertine, zijnde slechts één van de meisjes die hij in zekere zin collectief beminde, arbitrair is en hij vraagt zich af of dit de waarde van zijn gevoel aantast. Zoiets.)

Exit Albertine. Elstir zegt dat er wel elke dag een van de meisjes bij hem langskomt en Marcel kan zich voor het hoofd slaan: had hij maar eerder gehoor gegeven aan grootmoeders bede om Elstir te bezoeken. Wie weet had hij dan al lang rechtstreeks contact kunnen leggen met de meisjes. Nu is hij enkel een stapje dichter. Elstir, de schilder, heeft intussen wel aan statusverlies geleden in Marcels ogen: il n’était plus que l’intermédiaire nécessaire entre ces jeunes filles et moi (847:25-26). Het met zijn talent verbonden prestige staat niet meer op zichzelf, maar is voor Marcel enkel nog belangrijk voor zover het hem, Marcel, in de ogen van de meisjes groter kan maken wanneer de schilder hem aan hen voorstelt.

In afwachting van de wandeling die voor een dergelijke ontmoeting noodzakelijk is, bekijkt Marcel enkele schilderijen. Zijn aandacht wordt getrokken door een portret van een manachtige vrouw, een tweeslachtig wezen, een demi-travesti (848:23). De grens tussen mannelijkheid en vrouwelijkheid bij deze figuur, die wellicht voor bepaalde ‘geblaseerde of geperverteerde toeschouwers’ een ‘zinnenprikkelende attractie’ vormde (l’attrait irritant qu’elle allait offrir aux sens blasé ou dépravés de certains spectateurs; 849:14-16; ‘dépraver’ = losbandig maken, perverteren, etc.), is al even flou als de overgang tussen zee en land op de schilderijen van Elstir die ons eerder werden getoond.
Wanneer Mme Elstir het atelier betreedt, stopt de kunstschilder het portret van het tweeslachtige model snel weg: hij acht het beter dat deze jeugdzonde zijn echtgenote niet onder ogen komt.

Marcels eerste indruk van Mme Elstir is niet bepaald gunstig: Je la trouvai très ennuyeuse; elle aurait pu être belle, si elle avait eu vingt ans, conduisant un boeuf dans la campagne romaine (850:13-15). Maar de Verteller haast zich om dit beeld bij te stellen vanuit zijn latere ervaringen met het echtpaar Elstir, en dan vooral wanneer hij het belang van Mme Elstir voor haar mans ‘mythologische werk’ heeft ingezien: Mme Elstir, die door haar man ‘Gabrielle’ wordt genoemd, krijgt een belangrijke rol toebedeeld in de artistieke ontwikkeling van haar man, de kunstschilder. Op het ogenblik dat zijn geestelijke vermogens te zwak begonnen te worden om uit zichzelf de Schoonheid op te roepen, hielp zij hem met haar fysieke aanwezigheid om dat doel te helpen bereiken als een model dat s’offrait à lui pour une suite de communions efficaces. Door met andere woorden een tastbaar-aanwezig voorbeeld van die schoonheid te zijn. Pas wanneer Marcel deze betekenis van Gabrielle voor Elstirs kunstenaarschap zal hebben ingezien, verliest zij in zijn ogen haar logge indruk, car je le remplis d’une idée, l’idée qu’elle était une créature immatérielle, un portrait d’Elstir (851:23-24).

De vorige afleveringen van deze Proust-lectuur zijn hier te lezen: Rechercheur.