zaterdag 17 december 2016

de herfst van 2016 - 54



In Verre jaren vertelt Konstantin Paustovskij over zijn grootvader Maxim Grigorjevitsj: ‘Mijn buitengewone ontvankelijkheid voor indrukken en mijn gevoel voor romantiek waardoor ik tijdens mijn jeugd voortdurend in botsing kwam met de harde werkelijkheid, heb ik grotendeels aan hem te danken.’ Grootvader Maxim Grigorjevitsj was immers zelf ook een begenadigd verteller: in hem vond Konstantin zijn grote voorbeeld. Maxim Grigorjevitsj had onder keizer Nicolaas I nog meegevochten in de Turkse oorlog. ‘Hij was uit de stad Kazanlyk in Thracië waar hij krijgsgevangene was geweest, thuisgekomen met een bijzonder knappe Turkse bruid.’ Daarna was hij voerman geworden. Konstantin herinnert zich hoe zijn grootvader de kozakkenliederen zong die verhaalden van het uiteenjagen van ‘de vrije stam van Zaporogers’, de gedwongen sedentarisering van de kozakken en de ‘bloedige stamoorlogen met de Polen, veldtochten tegen de Turken, (…) het bloedbad in Oeman en de hetmannen van Tsjigirin’. Zo levendig werden die historische feiten geëvoceerd en aangedikt, dat Konstantin met zijn broers ‘Zaporogertje’ speelde: ‘Wij deden dat in het ravijn achter het landgoed waar dikke rijen distels langs de afrastering woekerden. In de warmte verspreidden de paarse bloemen en de doornige bladeren een weezoete geur.’ De verhalen van zijn grootvader vermengden zich met de zintuiglijke indrukken opgedaan tijdens het naspelen ervan. ‘Zo sterk zijn zulke jeugdindrukken dat sindsdien alle slagen tegen de Polen of de Turken bij mij het beeld oproepen van een woestenij, overwoekerd door distels en stoffige doornappels. En de bloemen zelf van de distel waren voor ons gestold kozakkenbloed.’ Konstantin Paustovskij hield heel erg van de verhalen die zijn grootvader vertelde, of de ‘kozakkendoemka’s en voermansliederen’ die hij zong ‘met zijn bevende, zwakke tenorstem’. De liederen klonken weemoedig en ‘riepen een onverklaarbare droefgeestigheid in mij op’. Sommige verhalen gingen over de vaak blinde lierspelers die van markt naar markt trokken en er, onder de eentonige begeleiding van hun instrument, hun doemka’s en verhalen afdreunden. ‘Altijd wanneer ik aan deze lierspelers terugdenk,’ schrijft Konstantin, terugdenkend aan een ver verleden, toen zijn grootvader over die lierspelers vertelde, ‘zie ik meteen weer die Oekraïense markten voor me, ’s morgens in de vroegte wanneer de dauw nog op het gras schittert, kille slagschaduwen over de stoffige wegen vallen en een blauwige wasem warrelig boven de reeds door de zon beschenen aarde hangt’ – en hij evoceert meteen zo’n markt met ‘beslagen aarden kruiken met ijskoude melk, de afrikaantjes die druipend in de emmers staan, de aarden kommen met boekweithoning, de warme wrongelkoeken met rozijnen, de zeven vol kersen, de geur van gedroogde vis, de lui bengelende kerkklokken, het gekijf en gekakel van de marktvrouwen, de kanten parasols van de jongedametjes uit de provincie en de plotselinge gongslag van een koperen ketel die een woest kijkende Roemeen op zijn schouders voortzeult’. Daarna vertelt Paustovskij een van de liermanverhalen die hij heeft onthouden: ‘(d)e legende van Ostap de lierspeler’.
 
Ik kan alleen maar met afgunst dit soort herinneringen lezen. In mijn gezin of familie waren er geen verhalenvertellers. Er waren nauwelijks anekdotes. De alchemie van herhaling en synesthesie, zoals Konstantin Paustovskij zo treffend oproept, is mij totaal vreemd. Dat is nochtans uitermate belangrijk voor de vorming van de eigen verbeelding, zoals Paustovskij zelf ook beseft: hij stelt het aan zijn oom te danken te hebben ‘dat door zijn verhalen de wereld er (...) ontzettend interessant begon uit te zien' en dat is, zegt Paustovskij, 'een gevoel dat ik mijn hele leven lang heb bewaard’.

Dat ik een dergelijke Bildung niet heb meegekregen, is op zich al best erg, maar misschien nog erger is het te beseffen dat ik ook de hechtende, smedende en met de tijd verzoenende werking van dergelijk vertellen heb moeten missen.