Ik las de voorbije twee weken de twee recentste romans van
J.M. Coetzee: De kinderjaren van Jezus
en – het is inderdaad een vervolg – De
schooldagen van Jezus. Beide boeken lieten mij in verwarring achter. Ze
zijn meeslepend geschreven, maar ze stellen meer vragen dan dat ze antwoorden
geven. De literaire, filosofische en Bijbelse verwijzingen zijn legio (en vele
heb ik ongetwijfeld niet eens opgemerkt), en er worden 1001 thema's aangekaart,
maar de stijl is zo kaal en het verhaal zo drammerig, dat ik moeite had mijn
belangstelling niet te verliezen. Enthousiast werd ik in elk geval geen moment –
al zal ik nu ook weer niet beweren dat Coetzee mislukt is in zijn opzet. Maar
dan misschien vooral omdat het mij niet duidelijk is geworden wat zijn opzet
is.
Meestal doe ik het niet, maar nu dus wel, om mijn weg te
vinden: recensies lezen alvorens zelf iets te schrijven. Er staan er een aantal
op het net, en ze zijn zeer eensluidend. Coetzee is in deze romans
ondoorgrondelijk. Hij suggereert dat er in onze logica leemtes zijn die wij
niet altijd graag onderkennen. Maar wat bedoelt hij met die ‘Jezus’, die
behalve in de twee titels nergens anders ter sprake komt?
Aan wat al te lezen staat op het net heb ik verder niets toe te voegen.