donderdag 1 december 2016

los ingeslagen 337 / brief aan Gilbert


23 maart 2002

James Joyce, Ulysses:
[10:170] : ‘Father Conmet thought of that tyrannous incontinence, needed however for man’s race on earth, and of the ways of God which were not our ways.’

*

Zou het grote opruimen dan toch begonnen zijn? Ik breek de grote kast in het waskot af; het was nog een afdankertje van E. & M. Ontstellend hoeveel achter ons aan gezeulde brol we nu enkel nog naar het containerpark kunnen brengen. Het huwelijkscadeau van G., een sculptuur in sigarenkistjeshout, sneuvelt. Symbolisch? Ach neen, maar ik vind het toch niet aangenaam het ding in een vuilniszak te zien verdwijnen.

*

Mario Cipollini wint op zijn 35ste zijn eerste Milaan-San Remo.

*

Ik ga naar de mis van zes uur in de allesbehalve ‘mysterieuze’ kerk van Sint-Kruis (de verf van de restauratie van vijf jaar geleden begint al af te bladderen): ik ga onze jaarlijkse voorraad palmtakjes ophalen. Voor mij valt een oude man met een oorsieraadje in slaap. Op zich niet erg, maar de man begint te snurken. Twee kwezels naast hem in de rij kijken afkeurend. Ik wek hem met een vriendelijke tik op zijn schouder. De man bedankt mij uitvoerig. Geen nood, zeg ik, ik ben zelf ook in slaap gevallen. Het passieverhaal volgens Mattheus wordt voorgelezen met een zeer consequente verwarring van g’s en h’s. Wanneer Jezus sterft aan het kruis, staat iedereen recht en speelt het orgel die bekende lijn uit de Mattheuspassie van Bach. De hulpeloosheid van deze muzikale interventie ontroert me. Tijdens de slotgebeden steekt een jonge snaak die zich waarschijnlijk heeft vermaakt op de kermis (die de hele tijd hoorbaar bleef) de deur open en roept, luid genoeg om voor de hele goegemeente verstaanbaar te zijn: ‘In de naam van de Vader, en de Zeun, en de rest is voor mijn keun.’ Sign of the times.

*

Beste Gilbert,
Ik had je al veel eerder willen schrijven om je te bedanken voor de zeer geslaagde reis naar Zweden, maar ik heb het een aantal weken aan een stuk bijzonder druk gehad, zodat ik maar weinig tijd overhield om mijn krachten aan iets anders dan aan werken-om-den-brode te wijden. Daarenboven vatte ik in die periode het idee op om je een kopie van mijn uitgewerkte reisnotities te schenken – je vindt ze in bijlage bij deze brief –, zodat de tijdsspanne tussen de reis en deze zending nog méér werd uitgelengd, want het verwerken van de notities heeft me – dat zal je begrijpen – ook nog heel wat tijd gekost. Maar goed, nu is het dan zo ver: ik hoop dat mijn reisnotities je een idee geven van hoe ik de reis heb ervaren – en afgezien daarvan hoop ik dat ze ook voor jou (net als voor mijzelf) een mooie souvenir zullen vormen.
Voor de volledigheid voeg ik hier wel aan toe dat ik al te persoonlijke notities heb ‘weggecensureerd’. De notities maken deel uit van het dagboek dat ik omwille van een – wat je zou kunnen noemen – psychische hygiëne bijhoud, en uiteraard is niet alles eruit relevant voor ‘buitenstaanders’. Het maken en achteraf verwerken van de notities heeft me in elk geval flink geholpen om de ervaring van de reis te intensifiëren en de herinnering eraan levendig te houden. Nu al ervaar ik dat talrijke details van de reis naar Zweden me veel langer zullen bijblijven dan deze van de reis naar Italië in 1998, om de heel eenvoudige reden dat ik toen géén notities heb gemaakt (wat ik me nu beklaag).
Ik wil hier toch nog één algemene bedenking aan toevoegen. Voor mij is de reis naar Zweden in twee opzichten een zeer intense en positieve ervaring gebleken. Zeker in ‘architecturaal’ opzicht: door je deskundige en gedreven uitleg heb je mij veel dingen doen zien die ik, op basis van de gebrekkige kennis die ik voorafgaandelijk had, nooit op eigen kracht zou hebben leren appreciëren en die mij voortaan architectuur op een ándere en beter gefundeerde manier dan tevoren doen beleven. Om een concreet voorbeeld te geven: ik ben blij dat ik het paviljoen van Toyo Ito op de Brugse Burg pas ná de reis voor het eerst heb gezien; ik had de categorieën die jij me hebt aangereikt nodig om het werk te ervaren en beoordelen. Idem voor het Concertgebouw, waarvan ik, in het licht van wat we in Berlijn hebben gezien, de tekortkomingen maar ook de kwaliteiten helderder inzie dan ik ooit zou hebben gedaan zónder het materiaal dat je mij hebt aangereikt. Ik ben je daar dankbaar voor.
De reis is echter ook in een ander dan ‘architecturaal’ opzicht voor mij zeer geslaagd. Het was een zeer intense ‘sociale’ ervaring, waar ik al evenzeer veel van heb geleerd en van heb genoten. Door de omstandigheden was ik in grote mate aangewezen op contacten met mensen die ik vooraf amper of helemaal niet kende – en die contacten hebben me veel ‘voeding’ gegeven… Ik was daar aan toe; ik leid, zoals je wellicht weet, een veel te solitair bestaan. De week Zweden verschafte me impulsen die ik o zo nodig heb.
Gilbert, ik hoop dat de lectuur van de bijgevoegde notities je plezier doet. Let wel, ze zijn zonder de minste ‘literaire’ pretentie geschreven: het blijven ‘werknotities’. Wellicht zal je er aanknopingspunten in aantreffen voor een mogelijk gesprek. Ik ben ten zeerste bereid dat gesprek met jou te voeren – ik herinner mij met vreugde het nachtelijke gesprek dat we voerden op het eiland Bornholm (toen F. lag te ronken); ik had – en heb nog steeds – het gevoel dat we elkaar veel of toch ‘méér dan gemiddeld’ te vertellen hebben.
Als de bestemming voor volgend jaar inderdaad Helsinki wordt, of mogelijk Weimar of Praag, zoals ik al ‘uit welingelichte bronnen’ mocht opvangen, dan ben ik zeer zeker kandidaat om opnieuw mee te reizen! Houd me in elk geval op de hoogte!
Nogmaals: veel dank,
Hartelijke groet,













*

Met P. om elf uur naar de fuif van de Freinet-school. (…) De muziek is nogal stereotiep jaren zeventig en tachtig, echt iets voor de generatie oudere jongeren waar ik nu ontegensprekelijk zelf ook deel van uitmaak. Maar op Tiger Feet van Mud ga ik toch nog eens flink uit de bol. Om vier uur naar huis.


24 maart 2002

Het is kiezen tussen de kater en het fietsen met de Wielervrienden. Ik kies, gelukkig, voor het laatste. Het is prachtig weer. We rijden naar Cadzand en terug; onderweg zie ik allerlei vogels: ganzen, futen, kuifeenden, een bruine kiekendief (?) en een ooievaar. Pitstop in Hoeke.

*

We gaan op ‘kraam’-bezoek bij K. (…) Zowat iedereen is er, behalve B.. G. komt binnen, ik zie onmiddellijk dat er iets scheelt. Ik vergis me niet: H. heeft hem laten weten dat (…). Praatje met M., die ik in geen vijf jaar heb gezien. Hij heeft zijn job bij Shell ingeruild voor een baantje bij de Wereldbank, waar hij nu aan ‘ontwikkelingshulp’ doet. Ik zeg hem, slechts half schertsend, dat hij nu toch bij al iets minder grote criminelen werkt. (…)

*

Thuis wat luieren in de zetel. We genieten samen met de kinderen van een knettergekke Jos Bosmans-show (‘Het Peulengaleis’ van Bart Peeters en Hugo Matthysen).

*

Julien Green, Journaal I946-1976:
[147]: ‘Er is reden tot bezorgdheid over wat de vooruitgang van de wetenschap heet. Rond 1935 dachten veel mensen: “In Europa is het gevaarlijk, maar je kunt ergens anders gaan wonen.” Nu is er geen ergens anders meer. Het is gevaarlijk op Aarde. Het Toevluchtsoord is God. Dat is zelfs de zin van dat alles, dunkt me. De dood jaagt niet meer zoveel angst aan. Zij is de uitgang uit een wereld die afschrikwekkender begint te worden dan de dood ooit geweest is.’ (notitie van 28 december 1958)
[153]: ‘Naar aanleiding van vragen die je wel of niet worden gesteld [:] het gebrek aan belangstelling van de meeste mensen wat betreft het werk waar je mee bezig bent, je ideeën, je meningen, om maar niet te spreken van je religieuze overtuigingen, de dingen waar je verdriet om hebt, alles wat de ondergrond van het leven vormt. Die kiesheid is niet meer dan een vorm van onverschilligheid. In mijn ogen ontbreekt er iets aan iemand die zijn medemensen niet af en toe indringende vragen stelt.’

Het interessante aan het dagboek van Green is dat het je duidelijk maakt hoe de afkalving van de waarden zich heeft voorgedaan, die tot die promiscue postmoderniteit heeft geleid waar we nu onder gebukt gaan en waarin alles min of meer ‘om het even’ is geworden. En er is ook, hier en daar verstrooid over de dagboeknotities, dat ontluikende ecologisch besef. Dat er in Parijs geen frisse lucht meer is, bijvoorbeeld… Nu is het gemeengoed, dat iemand zoiets zegt over een grootstad: we hebben er ons bij neergelegd dat het verkeer de lucht verpest. Maar hier zie je hoe iemand die dingen voor het eerst noteert – en dat heeft iets… ontroerends…

*

Voor het eerst in zeer lange tijd nog eens voor half elf in mijn bed. Ik luister nog naar een interview met ex-theatercriticus en nu uitbater van een gîte in de Dordogne Wim van Gansbeke (een aflevering van ‘Titaantjes’). Hij spreekt vrijmoedig over de woede waarop hij altijd heeft geteerd, over zijn ‘seksuele geobsedeerdheid’ die nu toch wat meer onder controle lijkt…