23 maart 2002
James
Joyce, Ulysses:
[10:170] :
‘Father Conmet thought of that tyrannous incontinence, needed however for man’s
race on earth, and of the ways of God which were not our ways.’
*
Zou het grote opruimen dan toch begonnen zijn? Ik breek de
grote kast in het waskot af; het was nog een afdankertje van E. & M.
Ontstellend hoeveel achter ons aan gezeulde brol we nu enkel nog naar het
containerpark kunnen brengen. Het huwelijkscadeau van G., een sculptuur in
sigarenkistjeshout, sneuvelt. Symbolisch? Ach neen, maar ik vind het toch niet
aangenaam het ding in een vuilniszak te zien verdwijnen.
*
Mario Cipollini wint op zijn 35ste zijn eerste Milaan-San
Remo.
*
Ik ga naar de mis van zes uur in de allesbehalve
‘mysterieuze’ kerk van Sint-Kruis (de verf van de restauratie van vijf jaar
geleden begint al af te bladderen): ik ga onze jaarlijkse voorraad palmtakjes
ophalen. Voor mij valt een oude man met een oorsieraadje in slaap. Op zich niet
erg, maar de man begint te snurken. Twee kwezels naast hem in de rij kijken
afkeurend. Ik wek hem met een vriendelijke tik op zijn schouder. De man bedankt
mij uitvoerig. Geen nood, zeg ik, ik ben zelf ook in slaap gevallen. Het
passieverhaal volgens Mattheus wordt voorgelezen met een zeer consequente
verwarring van g’s en h’s. Wanneer Jezus sterft aan het kruis, staat iedereen
recht en speelt het orgel die bekende lijn uit de Mattheuspassie van Bach. De
hulpeloosheid van deze muzikale interventie ontroert me. Tijdens de slotgebeden
steekt een jonge snaak die zich waarschijnlijk heeft vermaakt op de kermis (die
de hele tijd hoorbaar bleef) de deur open en roept, luid genoeg om voor de hele
goegemeente verstaanbaar te zijn: ‘In de naam van de Vader, en de Zeun, en de rest is voor mijn keun.’ Sign of the times.
*
Beste Gilbert,
Ik had je al veel eerder willen schrijven om je te bedanken
voor de zeer geslaagde reis naar Zweden, maar ik heb het een aantal weken aan
een stuk bijzonder druk gehad, zodat ik maar weinig tijd overhield om mijn
krachten aan iets anders dan aan werken-om-den-brode te wijden. Daarenboven
vatte ik in die periode het idee op om je een kopie van mijn uitgewerkte
reisnotities te schenken – je vindt ze in bijlage bij deze brief –, zodat de
tijdsspanne tussen de reis en deze zending nog méér werd uitgelengd, want het
verwerken van de notities heeft me – dat zal je begrijpen – ook nog heel wat
tijd gekost. Maar goed, nu is het dan zo ver: ik hoop dat mijn reisnotities je
een idee geven van hoe ik de reis heb ervaren – en afgezien daarvan hoop ik dat
ze ook voor jou (net als voor mijzelf) een mooie souvenir zullen vormen.
Voor de volledigheid voeg ik hier wel aan toe dat ik al te
persoonlijke notities heb ‘weggecensureerd’. De notities maken deel uit van het
dagboek dat ik omwille van een – wat je zou kunnen noemen – psychische hygiëne
bijhoud, en uiteraard is niet alles eruit relevant voor ‘buitenstaanders’. Het
maken en achteraf verwerken van de notities heeft me in elk geval flink
geholpen om de ervaring van de reis te intensifiëren en de herinnering eraan
levendig te houden. Nu al ervaar ik dat talrijke details van de reis naar
Zweden me veel langer zullen bijblijven dan deze van de reis naar Italië in
1998, om de heel eenvoudige reden dat ik toen géén notities heb gemaakt (wat ik
me nu beklaag).
Ik wil hier toch nog één algemene bedenking aan toevoegen.
Voor mij is de reis naar Zweden in twee opzichten een zeer intense en positieve
ervaring gebleken. Zeker in ‘architecturaal’ opzicht: door je deskundige en
gedreven uitleg heb je mij veel dingen doen zien die ik, op basis van de
gebrekkige kennis die ik voorafgaandelijk had, nooit op eigen kracht zou hebben
leren appreciëren en die mij voortaan architectuur op een ándere en beter
gefundeerde manier dan tevoren doen beleven. Om een concreet voorbeeld te
geven: ik ben blij dat ik het paviljoen van Toyo Ito op de Brugse Burg pas ná
de reis voor het eerst heb gezien; ik had de categorieën die jij me hebt
aangereikt nodig om het werk te ervaren en beoordelen. Idem voor het
Concertgebouw, waarvan ik, in het licht van wat we in Berlijn hebben gezien, de
tekortkomingen maar ook de kwaliteiten helderder inzie dan ik ooit zou hebben
gedaan zónder het materiaal dat je mij hebt aangereikt. Ik ben je daar dankbaar
voor.
De reis is echter ook in een ander dan ‘architecturaal’
opzicht voor mij zeer geslaagd. Het was een zeer intense ‘sociale’ ervaring,
waar ik al evenzeer veel van heb geleerd en van heb genoten. Door de
omstandigheden was ik in grote mate aangewezen op contacten met mensen die ik
vooraf amper of helemaal niet kende – en die contacten hebben me veel ‘voeding’
gegeven… Ik was daar aan toe; ik leid, zoals je wellicht weet, een veel te
solitair bestaan. De week Zweden verschafte me impulsen die ik o zo nodig heb.
Gilbert, ik hoop dat de lectuur van de bijgevoegde notities
je plezier doet. Let wel, ze zijn zonder de minste ‘literaire’ pretentie
geschreven: het blijven ‘werknotities’. Wellicht zal je er aanknopingspunten in
aantreffen voor een mogelijk gesprek. Ik ben ten zeerste bereid dat gesprek met
jou te voeren – ik herinner mij met vreugde het nachtelijke gesprek dat we
voerden op het eiland Bornholm (toen F. lag te ronken); ik had – en heb nog
steeds – het gevoel dat we elkaar veel of toch ‘méér dan gemiddeld’ te
vertellen hebben.
Als de bestemming voor volgend jaar inderdaad Helsinki
wordt, of mogelijk Weimar of Praag, zoals ik al ‘uit welingelichte bronnen’
mocht opvangen, dan ben ik zeer zeker kandidaat om opnieuw mee te reizen! Houd
me in elk geval op de hoogte!
Nogmaals: veel dank,
*
Met P. om elf uur naar de fuif van de Freinet-school. (…) De
muziek is nogal stereotiep jaren zeventig en tachtig, echt iets voor de
generatie oudere jongeren waar ik nu ontegensprekelijk zelf ook deel van uitmaak.
Maar op Tiger Feet van Mud ga ik toch
nog eens flink uit de bol. Om vier uur naar huis.
24 maart 2002
Het is kiezen tussen de kater en het fietsen met de Wielervrienden.
Ik kies, gelukkig, voor het laatste. Het is prachtig weer. We rijden naar
Cadzand en terug; onderweg zie ik allerlei vogels: ganzen, futen, kuifeenden,
een bruine kiekendief (?) en een ooievaar. Pitstop in Hoeke.
*
We gaan op ‘kraam’-bezoek bij K. (…) Zowat iedereen is er,
behalve B.. G. komt binnen, ik zie onmiddellijk dat er iets scheelt. Ik vergis
me niet: H. heeft hem laten weten dat (…). Praatje met M., die ik in geen vijf
jaar heb gezien. Hij heeft zijn job bij Shell ingeruild voor een baantje bij de
Wereldbank, waar hij nu aan ‘ontwikkelingshulp’ doet. Ik zeg hem, slechts half
schertsend, dat hij nu toch bij al iets minder grote criminelen werkt. (…)
*
Thuis wat luieren in de zetel. We genieten samen met de
kinderen van een knettergekke Jos Bosmans-show (‘Het Peulengaleis’ van Bart
Peeters en Hugo Matthysen).
*
Julien Green, Journaal
I946-1976:
[147]: ‘Er is reden tot bezorgdheid over wat de vooruitgang
van de wetenschap heet. Rond 1935 dachten veel mensen: “In Europa is het
gevaarlijk, maar je kunt ergens anders gaan wonen.” Nu is er geen ergens anders
meer. Het is gevaarlijk op Aarde. Het Toevluchtsoord is God. Dat is zelfs de
zin van dat alles, dunkt me. De dood jaagt niet meer zoveel angst aan. Zij is
de uitgang uit een wereld die afschrikwekkender begint te worden dan de dood
ooit geweest is.’ (notitie van 28 december 1958)
[153]: ‘Naar aanleiding van vragen die je wel of niet worden
gesteld [:] het gebrek aan belangstelling van de meeste mensen wat betreft het
werk waar je mee bezig bent, je ideeën, je meningen, om maar niet te spreken
van je religieuze overtuigingen, de dingen waar je verdriet om hebt, alles wat
de ondergrond van het leven vormt. Die kiesheid is niet meer dan een vorm van
onverschilligheid. In mijn ogen ontbreekt er iets aan iemand die zijn
medemensen niet af en toe indringende vragen stelt.’
Het interessante aan het dagboek van Green is dat het je
duidelijk maakt hoe de afkalving van de waarden zich heeft voorgedaan, die tot
die promiscue postmoderniteit heeft geleid waar we nu onder gebukt gaan en
waarin alles min of meer ‘om het even’ is geworden. En er is ook, hier en daar
verstrooid over de dagboeknotities, dat ontluikende ecologisch besef. Dat er in
Parijs geen frisse lucht meer is, bijvoorbeeld… Nu is het gemeengoed, dat iemand
zoiets zegt over een grootstad: we hebben er ons bij neergelegd dat het verkeer
de lucht verpest. Maar hier zie je hoe iemand die dingen voor het eerst noteert
– en dat heeft iets… ontroerends…
*
Voor het eerst in zeer lange tijd nog eens voor half elf in
mijn bed. Ik luister nog naar een interview met ex-theatercriticus en nu
uitbater van een gîte in de Dordogne Wim van Gansbeke (een aflevering van
‘Titaantjes’). Hij spreekt vrijmoedig over de woede waarop hij altijd heeft
geteerd, over zijn ‘seksuele geobsedeerdheid’ die nu toch wat meer onder
controle lijkt…