Opgestaan met een droom die, in het licht van mijn dichterbij komende reis, waar ik steeds banger van wordt maar tegelijk ook steeds heviger naar begin te verlangen, beslist omineus te noemen is.
Ik had het al over de graffiti ‘J’AI TOUJOURS VOULU LE FAIRE’ die zichtbaar is op de zuidelijke sleufwand naast het spoor, vlak voor het binnenrijden van de Noord-Zuidverbinding in Brussel.
Welnu, daar was het
dat mijn droom zich afspeelde. Ik zat in de laatste wagon van een trein die met
matige snelheid de tunnel inreed. Opeens begint die wagon te wankelen, uit zijn
as te geraken – ja, te kantelen. Hij schuurt tegen de wand waarop die spreuk
staat, waardoor hij niet helemaal uit balans geraakt. Maar hij ontspoort wel.
De trein komt tot stilstand, wij kunnen gewoon uitstappen. Er zijn geen
gewonden. Iedereen bleef tijdens het accident vreemd rustig. Het was alsof we
er allemaal zeker van waren dat er niets echt ernstigs aan de hand was. We
wachtten min of meer apathisch af tot de trein volledig tot stilstand zou zijn
gekomen en wij de wagon konden verlaten.
Volgende sequentie: een opvangcentrum. Alle ‘slachtoffers’
van de ‘treinramp’ zijn samengebracht in een sportzaal in de buurt. Maar er
zijn, eigenlijk, geen slachtoffers. Ik vind het vervelend dat ik daar een tijd
moet doorbrengen: ik zou gewoon mijn reis willen voortzetten. Maar om de een of
andere reden geeft het geen pas dat ik het opvangcentrum zou verlaten.