26 februari 2014
Ik keek vol bewondering naar Omers palmares. Hij had in de
weinige jaren die hem na zijn vroege pensionering waren toegemeten niet
stilgezeten. Die keer dat ik hem ontmoette langs de Vesten, was amper twee jaar
voor zijn dood in 2012. ‘U bent stevig aan het trainen,’ informeerde ik toen.
Hij vertelde mij toen over zijn talrijke verre reizen. Nu plande hij nog eens
een reis naar Compostela. Ik liet mijn bewondering blijken. Hij wuifde het weg.
’t Is een fluitje van een cent als je in goede conditie bent. ‘Maar dat bent u
zeer klaarblijkelijk,’ zei ik nog. Ik herinner me nog goed dat hij grijnsde. Hij
leek te aarzelen, maar vertelde me dan toch dat er een schaduw over zijn
onderneming hing. Er was een stent in zijn hart geplaatst. Ik durfde hem niet
te vragen of het dan wel zo’n verstandige onderneming was om helemaal naar
Compostela te fietsen – quitte of dat
nu een door de Voorzienigheid bewaakte en begunstigde bestemming is of niet.
Maar hij zou het er toch nog een keer op wagen. Ik herinner me nu niet of hij
er toen aan toevoegde dat het de laatste keer zou zijn – het is mogelijk maar
misschien vervorm ik mijn herinnering om het verhaal beter te doen kloppen.
Die reis naar Compostela van 2011 is Omers laatste
meerdaagse trip geweest. De zondag voor zijn hersenbloeding in februari 2012
waren we op zoek, vertelt Jacqueline mij, naar een vlucht naar Sevilla om een
derde maal aan de Via de la Plata te beginnen.
Nu is hij voor altijd weg, maar niet met de fiets.
Jacqueline opende de mappen, ze toonde de voorbereidingen
die haar man had gemaakt. Minutieus opgestelde tabellen met start- en
aankomstplaatsen, afstanden, adressen van campings, enzovoort. Omer was een
zeer nauwgezette man. Hij had een witte bros, een militaire allure. Hij was leraar
lichamelijke opvoeding geweest. Hij wist wat dril en discipline zijn en kunnen
opleveren. Ik kan me indenken dat hij een strenge vader en strenge man moet
zijn geweest. Niet het minst voor zichzelf streng.
Jacqueline: ‘Hij hield ervan alleen op weg te zijn in
confrontatie met zichzelf. Trouwens, “Solo reis je nooit alleen”, ze hij. Dan heb
je dikwijls verrijkende ontmoetingen.’
Dat moet je wel zijn, denk ik dan, als je dergelijke reizen
maakt: streng voor jezelf. Ik zal het onthouden.
Wanneer ik even later afscheid neem van Jacqueline, mét een drietal trajectboekjes die ik denk te zullen kunnen gebruiken, spreek ik de wat zalvende woorden, maar desalniettemin zeer goed bedoeld: ‘Ik denk dat Omer het graag zou hebben gehad dat ik zijn boekjes gebruik.’ De weduwe die ik omhels, voelt kwetsbaar aan; haar verdriet is nog niet uitgedoofd, dat zal het wellicht nooit zijn. ‘Ja,’ beaamt ze. ‘Hij zou dat zeker graag hebben gehad.’