zondag 13 april 2014

los ingeslagen 186



11 maart 2014

Ik geloof het niet. Ik geloof de schilderkunst van Borremans niet. En nochtans is dat noodzakelijk.

Natuurlijk heeft hij zijn beeldtaal, zijn symbolen, zijn eigen universum met particuliere betekenissen die iets universeels hebben en dus door iedereen zouden moeten kunnen worden herkend. Tirolse meisjes dansen in wit-rode corsages. Een vrouw drijft op het water, ingepakt in een rode kartonnen omhulsel. Op een wandvullend scherm spreekt een dictatorachtig personage enkele nietige personen toe. Een halfnaakte vrouw lijkt aan haar paardenstaart opgehangen. Een in een roze jurk gehulde vrouw, het hoofd in chocolade gedoopt (of in bruine verf) laat de armen hangen. Een manspersoon, nog een manspersoon, en nog een. En ze kijken allemaal neerwaarts, of langs de toeschouwer heen. Ze kijken in elk geval niet in de ogen. Ik zie dit allemaal maar het zegt me niets. Of toch niet genoeg, denk ik dan. Op de een of andere manier ketst het op me af, glijdt het langs me neer, doordringt het me in elk geval niet. Bij Borremans ben ik een eend.

Hoe komt dat?

Want dit is toch een algemeen gewaardeerde en hooggeprezen tentoonstelling, van een algemeen gewaardeerde en hooggeprezen kunstenaar? Ligt het aan mij? (De sociale en mediatiek gestuurde druk is voelbaar.)

Ik bekijk de schilderijen van dichtbij. Ik zie hoe de verf is aangebracht. Ik doorgrond de effecten, de trucs.

Ik heb ook nog geschilderd, en heb dus recht van spreken: Borremans schildert virtuoos, maar hij weet hoe te behagen. Ook in het evoceren van het onbehaaglijke. Borremans behaagt met het onbehaaglijke en precies dat stemt onbehaaglijk.

Compositorisch valt er niet veel te beleven. Vaak bestaat het schilderij uit niet veel meer dan een losse figuur op een egale achtergrond. Nu ja, egaal is niet het goede woord. Borremans heeft goed naar Gerhard Richter gekeken en weet hoe hij een ‘egale achtergrond’ ‘boeiend’ moet maken door er vage motieven in te verwerken, door, zoals in de fotografie, te werken met scherpteondiepte, door in zijn achtergronden de kleuren te verwerken waarmee hij zijn figuren opbouwt. (Borremans heeft ook naar andere gevestigde kunstenaars gekeken. Tuymans natuurlijk, en Patrick Van Caekenbergh, om maar die twee kunstenaars die ik veel hoger inschat te noemen.)

Alles verloopt volgens het boekje. Maar gebeurt er iets in het vlak? Resoneren betekenishoudende voorgrond en dragende achtergrond? Spelen inhoud en vorm op elkaar in? Primeert, zoals het in schilderkunst toch hoort, het picturale oppervlak? Neen. Of niet genoeg.

Opvallend is hoe Borremans toegankelijker, gemakkelijker, flatterender wordt naarmate hij zijn formaat verkleint. Dat verwondert niet. Een thumbnail is altijd een gemakkelijker formaat dan de vierkante meter. Kijk naar de Hollandse meesters die op een A4-tje een monumentaal landschap neerzetten, compleet met een onweerszwanger zwerk en in de verte een stad die bruist van leven. Op een groot formaat wordt alles kwetsbaarder. Als je dan dezelfde technieken toepast als op het formaat van een stripverhaalprent, riskeer je door de mand te vallen. Dat was in elk geval voor mij een constante op de tentoonstelling: hoe groter het werk, hoe minder ‘interessant’. Bovendien is Borremans ontegenzeggelijk een zeer goed tekenaar. Hij kan uiterst schattige figuurtjes tekenen. Veel beter dan gelaatsuitdrukkingen in elk geval. Het gevoel van zijn personages ligt in hun houding.

En dan zijn er de schildertrucs. Op een schijnbaar zorgvuldig geschilderd portret is een van de ogen vermassacreerd met een vuile verfveeg. Met bestudeerde precisie aangebrachte helwitte vegen toveren een charmerende glans op een voor het overige grauw en bruin en grijs doek. Zie, naar dat parmantig knalgele vlekje op de voorgrond, daar schier kwansuis aangebracht, hoe het dat hele schilderij doet oplichten. Het beoogde effect doet zijn werk.

Eigenlijk is Borremans niet echt een schilder. Hij kan het wel, maar hij is het niet. Logisch dat hij de mogelijkheden van andere media verkent: fotografie, film. Hij wil zijn ‘beelden’ laten bewegen. Bovendien hanteert hij, zo blijkt uit de (talrijke) interviews, bij de voorbereiding van zijn schilderijen, liever het fototoestel dan het schetsboek. Daar is natuurlijk niets mis mee, maar het zegt wel iets. Over picturale noodzaak, over de urgentie van de picturale aandrift. Ouderwetse noties, ik weet het – maar toch noties die er toe doen.

Borremans is een charmeur met een groezelige boodschap. Hij chipoteert. Hij is een charlatan. Ik geloof hem niet, en zijn boodschap al evenmin. Heeft hij wel een boodschap?

Ik hoor hem in interviews net iets te vaak herhalen dat hij de meeste van zijn aanzetten in de vuilnisbak kiepert. Ik ben zeker dat alles wat ik maak, verkocht geraakt, maar ik verkies kwaliteit. Pocht Borremans. Ja, zo is de mythe rap in elkaar geflanst. Natuurlijk mag je niet te veel produceren. Hier, bij uitstek hier, speelt de wet van vraag en aanbod. En dat weet Borremans, of zijn zaakgelastigde, ook.

Ik weet dat er vele Borremansen zijn. Veel schilders schilderen zoals Borremans. Veel kunstenaars werken zoals Borremans. Ze kennen de schilderkunstige trucs; ze weten dat ze een beeldtaal moeten ontwikkelen om gemakkelijk het publiek, dat nu eenmaal graag een toegankelijke beeldtaal heeft, te bereiken; ze weten dat ze een zweem van mysterie rond hun werk moeten ophangen en dat ze het expliceren aan de kunstkenners moeten overlaten. Maar ze hebben niet allemaal zo’n goede zaakgelastigde.