Ik zet met gele fluostift het traject over op uit een oude
Michelin-wegenatlas gescheurde bladen. Ik besef heel goed dat de seconden die
ik nu hieraan besteed, straks zullen worden vertaald in vele uren gezwoeg en
gezweet. Het gladde glijden op het waterspiegelvlakke blad staat in scherp
contrast met de ongetwijfeld nijdige en steile hellingen die mij en mijn te vele
kilo’s te wachten staan.
Ik besef ook dat het uittekenen van de route die ik mij
voorneem te volgen nogal arbitrair is. Voor de stukken die ik uit het
fietsgidsje van Eikelboom en Van Rossum overneem, kan ik nog min of meer zeker
zijn dat het de beste fietstrajecten zijn – althans, ik denk dat het redelijk
is om dat te veronderstellen. Maar voor de andere stukken besef ik dat ik willekeurig
te werk ga. Ik kijk welke richting ik uit wil en teken dan met de fluostift het
kortste traject uit, met die restrictie dat ik de rode nationales en de grote steden zoveel mogelijk uit de weg ga. (En de
gele départementales eigenlijk ook.)
Uiteraard laat ik het hooggebergte ook zoveel mogelijk links (Alpen en
Pyreneeën) en rechts (Centraal Massief) liggen. Het is dus goed mogelijk dat ik
prachtige trajecten, sublieme landschappen
en uitzonderlijke bezienswaardigheden niet zal volgen, zien of aandoen –
maar dat kan me eigenlijk niet schelen. Daar is het mij niet om te doen.