fragment uit Het maaiveld
Na het eerste jaar, dat vooral diende om de leerlingen die terecht in de Latijnse richting waren beland te scheiden van diegenen die ten onrechte die ambitie hadden gekoesterd en die in het beste geval na hun eerste jaar het tweede jaar van ‘de moderne’ mochten aanvatten, als ze al niet hun eerste jaar in die als minder prestigieus gebrandmerkte richting moesten overdoen – na dat eerste jaar dus moest er een eerste keer worden gekozen: tussen Latijn-wiskunde en Latijn-Grieks. Wie niet voor Grieks koos, kon in het vierde jaar nog eens kiezen, en wel tussen het voortzetten van de wiskunderichting en een koerswijziging naar Latijn-wetenschappen. Dat laatste traject zou uiteindelijk het mijne worden.
Nu is het gebruikelijk dat we ervan uitgaan dat het kind zélf kiest, of toch in grote mate mee de keuze bepaalt. Zoals het kind keuzes maakt in de supermarkt, die daar trouwens bij de manier waarop de koopwaar wordt gerangschikt rekening mee houdt, zo maakt het kind tegenwoordig ook keuzes in het leven. Een ervan is de studiekeuze. Of er wordt dan toch in hoge mate rekening gehouden met de wensen van het kind. In ‘mijn tijd’ was daar geen sprake van. Het kind had niet te kiezen en maakte daar niet eens aanspraak op. Er werd in zijn plaats gekozen door de ouders of door mensen die daartoe bevoegd waren. Elk kind werd gewikt en gewogen door het PMS, het Psycho-Medisch Sociaal Centrum. Het werd er onderworpen aan medische, maar ook aan intelligentietesten, op basis waarvan een studieadvies werd geformuleerd. Bovendien bestond er toen ook nog in de waaier van studierichtingen een duidelijke hiërarchie: er waren moeilijke en prestigieuze richtingen, en andere richtingen die minder hoog stonden aangeschreven. Latijnse humaniora stond boven ‘moderne’ humaniora; humaniora stond boven technische of vakschool; vakschool stond boven beroepsonderwijs. Nu doet men er alles aan om die schotten weg te werken (vaak in functie van de arbeidsmarkt, lees: de bedrijven, die graag het onderwijs zelf zouden organiseren om voor elke vacature de gepaste kandidaat te kweken), maar in de jaren zeventig stonden die schotten nog stevig overeind. En dus kwam ik in de Latijnse terecht: ik was ‘slim’ en moest dus de moeilijkste en hoogst aangeschreven studierichting aanvatten. Had ik ooit de wens uitgedrukt om mij zes jaar lang in een oude cultuur met een dode taal te verdiepen? Jamais! Maar heb ik ooit spijt gehad van die niet zelfgemaakte ‘keuze’? Evenmin!