woensdag 24 december 2025

LVO 334

fragment uit Het maaiveld


Krak, Houtman.’ Het was een eeuwigheid geleden dat Luc Vervust zich dat voorval nog eens herinnerd had. Luc Vervust las iets over cyberpesten in Klasse en vroeg zijn jongste zoon Jasper, nog maar net tien geworden, of hij daar ook mee te maken kreeg.

Vader en zoon zaten samen aan tafel – de vader aan zijn kant met zijn Klasse en zijn zoon aan de andere kant met een tekening die hij voor school moest maken. ’t Was best gezellig eigenlijk, een zeldzaam analoog huiselijk tafereel. Luc besefte: dit zijn de momenten die je moet koesteren want het gaat allemaal vlug voorbij.

Op de keukentafel stond ook nog een fruitschaal met daarin – onbedoeld fallisch – een banaan en twee appelsienen. De banaan was de laatste van de tros en vertoonde al zwarte plekken. Naast Jaspers tekening stond een glas met een bodempje melk en Luc had een kop waaruit hij net koffie had gedronken. Hij sleepte die kop al van in zijn studententijd met zich mee. Een nu in een landelijke krant publicerende cartoonist had er twintig jaar geleden, toen hij nog zijn plaats moest veroveren, reclame op gemaakt voor een Brugse meubelzaak die inmiddels alweer een tijdje geleden overkop was gegaan.

Jasper keek niet op van zijn tekening. Hij arceerde ijverig, tongpunt tussen de gave tanden. Luc had zelf ooit nog getekend en zag meteen dat zijn zoon veel te hard op zijn potlood drukte. Maar hij was door zijn kinderen en de tijdgeest geconditioneerd en zei er niets van. Ook vond hij als goede vader, en overigens ook volledig conform het voorschrift van de auteur van de pedagogische rubriek in het schoolvakblad dat hij als leraar meestal ongelezen in de doos met oud papier kieperde maar dat hij nu toch eens doorbladerde, dat een vraag herhalen omdat er na de eerste keer geen antwoord op was gekomen binnen de perken van het aanvaardbare bleef.

Krijg jij te maken met cyberpesten, jongen?’

Jasper keek op van zijn tekening. Hij stelde nog even zijn antwoord uit en ging door met veel te hard arceren. ‘Straks gaat hij nog dwars door zijn blad,’ dacht Luc Vervust, die nog even wachtte alvorens ten derde male zijn vraag te stellen.

Jasper was een intelligente jongen en rad van tong, hij zou later vast advocaat worden. Hij had geen antwoord klaar, of wou er geen geven. Dus stelde hij zelf een vraag.

Heb jij vroeger ooit iemand gepest?’

Vroeger bestond cyberpesten niet. Het analoge pesten, daarentegen... En het was toen, op het moment dat de volle betekenis van de vraag van zijn zoon tot hem doordrong, dat Luc Vervust, de voorbeeldige vader, zich Jan Houtman herinnerde. De meubelzaak op zijn koffiekop was vast niet het enige wat in al die jaren teloor was gegaan.

Luc Vervust zat als lange slungel in het tweede middelbaar achter de tengere en wat klein uitgevallen Jan Houtman. Luc Vervust was al ergens een jaartje blijven haperen en droeg eerder dan alle anderen een lange broek. Jan Houtman had nog het kinderlijke dat Luc al van zich had afgeschud. Dat onbeholpene. Luc Vervust tikte Jan Houtman tijdens de les Frans op de schouder. ‘Mag ik eens je potlood lenen?’ Houtman was beducht voor wat komen zou, maar vol goede wil. En dus leende hij Luc Vervust zijn potlood. De ex-koloniaal die Frans gaf schreef het bord vol. Slabbinck heette hij, en hij benutte het bord vaak en veel – dat schiep ruimte voor ongeregeldheden. Luc Vervust nam het potlood aan. Hij liet het balanceren bovenop de wijs- en ringvinger van zijn rechterhand, onder zijn middenvinger. Jan Houtman keek toe hoe zijn achterbuurman zijn middenvinger neerwaarts drukte. Het potlood begaf.

Krak, Houtman.’

En Vervust gaf Houtman twee potloodhelften terug. Een beetje later, toen meneer Slabbinck opnieuw een Franse uitdrukking op het bord schreef die ze nooit van hun leven nog zouden horen of lezen, laat staan gebruiken, iets als coucher à la belle étoile of cette tarte aux pommes a un goût de revenez-y, tikte Luc Vervust andermaal op Houtmans schouder. En weer keek Houtman om. Nu wees Luc Vervust naar iets wat hij, met viltstift, op zijn bank had geschreven. In voor hemzelf omgekeerde letters, zodat Jan Houtman het kon lezen.

Kiek vo je, stond daar met potige letters in het West-Vlaams gespeld. Kijk voor je.

En Houtman keek voor zich uit. Hij vreesde de reprimandes van meneer Slabbinck.

Neen, jongen. Toch niet dat ik mij kan herinneren. Ik heb nooit iemand gepest.’ De voorbeeldige vader keek naar de tekening van zijn zoon. ‘Druk je niet wat hard op je potlood, eigenlijk?’