zaterdag 16 februari 2019

wolken 3238-3252


wolkenfragmenten uit Virginia Woolf, Schrijversdagboek 1

3238
Het dagboek van Asheham slokt al mijn nauwgezette beschouwingen over bloemen, wolken, torren en de eierprijs op; en aangezien ik alleen ben valt er verder niets schokkends te melden. (16)

3239
Ik zit te schrijven in de waterige blauwe zonsondergang, de berouwvolle geste van een slecht geluimde, grimmige dag die inmiddels is verdwenen zodat de wolken zonder twijfel boven de heuvels goudgekleurd zijn en de toppen een vage goudkleurige bies geven. (116)

3240
Dan ineens (toen ik gisterenmiddag over Russell Square liep) zie ik de bergen in de lucht: de machtige wolken; en de maan die boven Perzië is opgekomen; op dat moment heb ik het grote verbijsterende gevoel dat ik daarin iets ontdek dat ‘het’ is. Ik doel niet zo zeer op de schoonheid. Waar het om gaat is dat het ding op zich volstaat, bevredigt; volmaakt is. Ik voel dan ook hoe vreemd het is dat ik zelf op de aarde rondloop; hoe onvoorstelbaar vreemd de positie van de mens is; slenterend over Russell Square met de maan daarboven en die bergachtige wolken. (120-121)

3241
(…) een wolk die zich ontlaadt en de regen als een sluier uit de hemel laat dwarrelen, daar en daar (…) (123)

3242
Je kunt er alles overzien (het is immers allemaal verbeelding) de Tower Bridge, wolken, vliegtuigen. (143)

3243
Voor het donker werd bleven we de lucht in de gaten houden; vol wollige schapenwolkjes; maar er stond één ster aan de hemel, boven Alexandra Park. (149)

3244
Het begon grijs te worden – nog steeds een met wolkjes bevlekte lucht. (149)

3245
Boven Richmond, waar de zon opkwam, hing echter een zachte grijze wolk. (150)

3246
Hier en daar was het wolkendek dun en er zaten enkele open plekken in. De vraag was of de zon, als de tijd gekomen was, door een wolk heen te zien zou zijn of door een van die dunne plekken. We begonnen er een hard hoofd in te krijgen. We zagen aan de onderkant stralen door de wolken priemen. Toen zagen we de zon een ogenblik langs scheren – hij scheen met grote snelheid voort te zeilen tot midden in het gat in het wolkendek; we hielden onze rookglaasjes in de aanslag; we zagen hem sikkelvormig roodgloeiend; het volgende ogenblik dreef hij weer op volle kracht de wolk in; alleen rode strepen waren nog zichtbaar; daarna niet meer dan een gouden waas, zoals je die zo vaak ziet. (150-151)

3247
Achter ons zaten grote blauwe plekken tussen de wolken. Die waren nog steeds volkomen blauw. Maar toen begon de kleur weg te trekken. De wolken werden bleek; een roodachtig zwarte kleur. Beneden in het dal was het een enorme wirwar van rood en zwart; en dat ene licht brandde nog steeds; daar was het een en al wolken, ontzettend mooi, zo teer getint. (151)

3248
(…) ook drijven er veel wolken langs de hemel, waardoor het licht voortdurend afzwakt en weer opkomt en de heuvels me volkomen in vervoering brengen (…) (174)

3249
De wolken – als ik die zou kunnen beschrijven zou ik geen moment aarzelen; gisteren zag ik er een met een wuivende kuif als de ragfijne haardos van een oude man. Nu zijn ze wit tegen een loodkleurige hemel; maar de zon achter het huis zet het gras in een groene gloed. (174)

3250
Het waait weliswaar, maar het is nog steeds helder en fris; de wolken hebben een opalen weerschijn; de schuren aan de einder van mijn gezichtsveld zijn muiskleurig; de mijten bleekgoud. (176)

3251
Als een wolk over de golven zal ik verglijden. (186)

3252
Vandaag om 12.30 is de wind opgestoken: wolken hangen laag; inmiddels is het 13.45 en een bijna normale zomerdag. (239)