dinsdag 9 februari 2016

Alain Resnais, L’Année dernière à Marienbad


Ik ben precies even oud als de film L’Année dernière à Marienbad van Alain Resnais, maar dat doet er eigenlijk niet toe. De film kwam uit in oktober 1961.

De openingssequentie doet het ergste verwachten. In de nabespreking op de dvd, door Ginette Vincendeau, wordt dat shot beschreven als een duizelingwekkende travelling langs de plafonds van het Duitse barokkasteel dat Resnais koos als locatie voor de verfilming van Robbe-Grillets tekst, maar bij mij kwam het, zeker in combinatie met de snerpende orgelscore, als een beproeving aan. Het wordt tandenbijten, zoveel is al meteen zeker. Maar goed, bij het publiek wordt het kaf maar beter al in de eerste minuten van het koren gescheiden, we werken tenslotte alleen met de echte cinefielen!

De verschrikkelijke soundtrack strekt zich over de hele film uit. Het is niet altijd orgel, godzijdank, maar de strijkers die het af en toe overnemen, zijn ook niet echt om over naar huis te schrijven. Bijdragen tot de unheimliche sfeer die de nouvelle vague blijkbaar van doen had, doen ze in elk geval wel.

Eindelijk kijkt de camera voor zich uit – ik kreeg al een stijve nek. We zien tussen de talrijke spiegels en deuren en sierstukken en lange gangen van het kasteel statige personen schrijden. Allemaal mooie mensen, in tenue de soirée. Zwart-wit. Zorgvuldige coiffures. Blinkende juwelen. Er wordt veel in het lege gestaard. Soms zégt een personage het zelfs: ‘Vous continuez à regarder dans le vide.’ De dialogen verlopen stroef. Je krijgt de indruk dat deze mensen niet écht met elkaar communiceren.

De plot is raadselachtig. Een trio wordt gevormd door A (de bijzonder mooie Delphine Seyrig), X (Giorgio Albertazzi, veeleer gewoontjes en een beetje maffieus, al ligt dat misschien vooral aan zijn Italiaans accent) en M (Sacha Pitoëff), die een echte moordenaarskop heeft. X maakt A het hof, zeggende dat zij verleden jaar in Marienbad, maar het kan ook een ander kuuroord geweest zijn, een affaire hebben gehad. A herinnert zich dat niet, maar komt toch stilaan in de ban van X. M lijkt de echtgenoot van A te zijn – al wordt dat nooit met zoveel woorden gezegd. M is – terecht – argwanend. Een pistool speelt een rol.

De structuur van de film is complex. Het verhaal – met een belangrijke gebeurtenis één jaar geleden – leent zich tot flashbacks. Er zijn moeilijk te begrijpen en zelfs helemaal niet te duiden sequenties. Het is niet altijd zonneklaar of iets wordt gedroomd of ingebeeld. Er wordt in het kasteel ook een toneel opgevoerd waar de protagonisten naar gaan kijken. Hierdoor wordt de verwarring tussen fictie en realiteit nog nadrukkelijker ten top gedreven.

De notie spel speelt niet alleen in het acteren van de filmacteurs of in het toneelspel dat wordt opgevoerd in het kasteel, maar ook in het feit dat de stokstijve kasteelgasten graag spelletjes spelen. Gezelschapsspelletjes: kaarten, schaak, dammen, domino, mikado… Het mondaine leven, met zijn ingewikkelde, vaak half-obscure relaties, is zelf ook zo’n spel, natuurlijk. Vaak denken de spelers een paar zetten vooruit. Hier komt ook het zwart-wit goed uit: in de spelborden. Wit en zwart zijn geen neutrale kleuren, overigens: ze staan voor goed en kwaad, leven en dood.

 De spelborden krijgen een landschapsarchitecturale pendant in de geometrische kasteeltuin, waarin de strakke personages, met lange avondschaduwen voor zich uit, als schaakstukken stilstaan. Dit beeld, overigens, wordt voorbereid doordat Resnais op een gegeven ogenblik inzoomt op een aan een van de wanden opgehangen ets (ook al strak zwart-wit), voorstellende diezelfde tuin. Er ontstaat een formele parallel tussen enerzijds de band tussen het kasteeltheater (voorstelling) en het sociaal theater van de gasten (werkelijkheid) en anderzijds de band tussen ets (voorstelling) en tuin (werkelijkheid).

De sfeer is onirisch, irreëel, ronduit nachtmerrieachtig. De talrijke herhalingen, het incantatorische, de zweverigheid, het afwijzen van een duidelijke plot en het voortdurende weg-en-weer tussen fictie en werkelijkheid, heden en verleden: dat alles draagt daartoe bij. Uiteraard opent dit de weg naar uiteenlopende interpretaties. Sommigen zagen in de film van Resnais een commentaar op een wereld in volle Koude Oorlog (1961, mijn geboortejaar!), anderen meenden dat het gaat om het verhaal van een verdrongen verkrachting.

Het doet er niet toe. L’Année dernière à Marienbad is in de eerste plaats en vooral een beklemmende, beklijvende sfeer, een emotie. Sluitende interpretaties zijn, denk ik, niet Resnais’ hoofdbekommernis geweest. De film werd onthaald op een grote verdeeldheid tussen voor- en tegenstanders. Ik ben, uiteindelijk, na een moeilijk begin, voorstander. Al kan ik moeilijk omschrijven waarom.