De onafwendbaarheid, en bijgevolg de zekerheid, die is besloten in de logische constructie ‘als…dan’, is een pijler van onze beschaving. Het is de staaldraad in ons beton, het rijm in ons volkslied, de gist in onze deeg. Weten dat je erop kunt rekenen dat y effectief zal gebeuren als x zich voordoet, zoals je met de logische wet ‘x à y’ hebt geleerd, maar ook met vallen en opstaan, is niet alleen een kwestie van geloof – het moet een wetenschappelijke zekerheid zijn.
Elke pedagogie is op die elementaire logica gebaseerd. Kinderen moet het comfort gegund worden van daarop te kunnen rekenen: ‘Wie braaf is, krijgt lekkers, wie stout is de roe.’ Als je huiswerk af is, mag je televisie kijken. Reken er maar niet op dat als je de afwas niet doet, je uit mag gaan. Want:
(x à y) ≈ (┐x à ┐y)
Het is een kwestie van duidelijkheid, en met duidelijkheid is iedereen gebaat.
Zijn we dan niets méér dan machines? Programmeerbare reageerboxen die allemaal eender ‘zo’ reageren als er ‘zus’ wordt ge-input? Robotten? Machines zoals Rudy Kousbroek met groot enthousiasme voor technologische hoogstandjes en perfectie beschrijft in Opgespoorde wonderen, de compilatie van zijn ‘fotosyntheses’, korte beschouwingen en verhaaltjes die hij in de loop der jaren bij her en der aangetroffen foto’s heeft geschreven? ‘Ik ben dol op mechanische puzzels, die ik als een soort metaalgeworden logica beschouw […]. Ingenieuze mechanische equivalenten van zinsconstructies van het type “als…dan”. “Als dit stangetje naar links gaat, dan kan dat hefboompje omhoog.”’
Neen, natuurlijk niet. Natuurlijk zijn we niet dergelijke machines. We zijn geen robotten. De machine waarover sprake in de passage waarin Kousbroek zijn bewondering voor die ‘metaalgeworden logica’ ventileert, is: de mitrailleur. Op de foto waarbij hij zijn stukje schreef zien we twee westerse en twee Chinese mannen van honderd jaar geleden naast een voor de gein met een repeteergeweer doorgeknalde boom staan. Als je maar genoeg kogels door zijn stam jaagt, dan valt hij uiteindelijk om. Als…dan. Het voorbeeld is niet toevallig gekozen natuurlijk, want ‘[D]e koning’ van het ‘wereldrijk van voorbeeldige strengheid’, het rijk waarin alles perfect verloopt en met Zwitserse precisie voorspelbaarheid garandeert is: ‘de dood’.
Pedagogie moet gebaseerd zijn op het ‘als…dan’. Zoveel is zeker. Maar zij moet ook duidelijk maken dat mensen méér zijn dan programmeerbare robotten. Er moet plaats zijn voor de uitzonderingen die de menselijkheid in het schema brengen. Er moet zottigheid zijn. En poëzie. Anders wordt het rigide en liefdeloos. Dat maakt pedagogie tot een moeilijk en altijd opnieuw te bevechten evenwichtsoefening. ’t Is een kwestie van straffen én sussen. En van inspiratie. Van voorspelbaarheid en speelse verrassing. Van ook al eens de snoepdoos bovenhalen als er niets te vieren valt. (Nooit het omgekeerde! Nooit de karwats als er niets is mispeuterd!) Want het kind moet ook leren wat troosten is. En dat is beslist niet iets wat ‘nuttig’ kan worden genoemd, of het resultaat van een strak en zonder interpretatiemarge zich afwikkelende berekening. Terwijl het, in dit leven, toch van levensbelang is.