ARGUMENT
Met het uitspelen van een argument gaat altijd, al was het
maar zijdelings of op de achtergrond, een soort van vreugde gepaard: om de
originaliteit ervan, de onverwachte schoonheid, het nieuwe licht of de glans
die het werpt op het debat of het streven waarvan het voortaan deel uitmaakt.
Deze glans lijkt af te stralen op diegene die het argument heeft aangebracht.
Daarmee gaat meteen ook een gevaar gepaard: ijdelheid kan de aanvoerder van het
argument ertoe verleiden om er geen afstand van te nemen, ook als dit nodig
mocht blijken. De voldoening van het auteurschap van het argument verdringt dan
het pragmatische inzicht dat het persoonlijke voordeel meer gediend is met het
zich niet laten voorstaan op het bedenken van een argument dat aanvankelijk wel
mooi en glansrijk leek, maar bij nader inzien toch onjuist.
Deze zelfmisleiding doet mensen in discussies de vreemdste
kronkels maken: ook al raken ze stilaan overtuigd van het feit dat hun stelling
niet te verdedigen valt, ze blijven – in de vorm van nieuwe, en vaak
geforceerde, argumenten – zandzakjes aandragen om hem te verdedigen.
Wie schrijft, kent dit fenomeen. (Het is een van de grootste
bronnen van het plezier dat aan het schrijven te beleven valt.) Vaak weet je,
wanneer je begint, niet waar het uitschrijven van je uitgangspunt je zal doen
belanden. En schrijven is vaak een vorm van argumenteren – tenzij het een
louter beschrijvend schrijven is. Zo begon ik hier met de bedenking dat er een
vreemde compliciteit bestaat tussen redeneren en zelfgenoegzaamheid, en ik kwam
uit bij een mogelijke verklaring van het feit dat er aan schrijven plezier te
beleven valt – wat geenszins mijn vooropgezette bedoeling was.
Uiteraard valt het regelmatig voor dat het resultaat van
je argumentatie rondom een leegte een tekst is die nergens meer over gaat. Dan
weet je wat je te doen staat.