12 november 2013
Geen slecht idee, het huis laten fotograferen voordat het
zal worden verlaten. Nu nog niet: later, veel later. Meer dan een halve eeuw
geleden namen de ouders hier hun intrek. Een nieuw huis, groot genoeg voor zes
kinderen en er zouden er nog volgen. Er zou er ook een sterven, maar dat was
later, veel later.
Ik geloof niet dat er in die halve eeuw veel veranderd is.
Het behangselpapier in de slaapkamers, de reclamestickers uit de jaren zeventig
op een kast op zolder, de keukentafelbank met voor elke telg een opklapbaar
zitje, dat als deksel fungeerde van een opbergvak. ‘Voor al hun briel,’ zegt
H., 84 jaar nu. ‘Briel’ is Kortrijks dialect voor brol, rommel. En inderdaad,
er ligt nog brol in, vermengd met kruimels van lang geleden gebakken broden:
cahiers, kleurpotloden, een boekje kaarten, een dobbelsteen, duizenden keren
geworpen in onnaspeurbare spellen.
M. toont mij zijn kast met opgespaarde afleveringen van de Standaard der Letteren. Mooi gesorteerd,
met kaartjes tussen waarop hij jaartallen heeft geschreven. 1987, 1988, 1989…
Hij is een trouwe lezer, al van in de tijd van Guido Van Hoof en Gaston Durnez.
Hij heeft alle veranderingen opgemerkt, hij weet wat het nu is. Tot wat het nu
verworden is. ‘Het is hetzelfde niet meer,’ stelt hij eufemiserend.
M. is een katholieke, Vlaamse intellectueel van 85, een
prototypische Standaard-lezer. Hij
denkt, zonder daarom halsstarrig bij de preken van Libert Vander Kerken en het
obstinate conservatisme van Gerard Bodifée te zweren, met een zekere weemoed
aan de tijd waarin een uitgewerkt interview en een trage recensie nog niet de
plaats hadden moeten ruimen voor vlotte babbels en prettig aanvoelende
sfeerreportagetjes.
In de slaapkamer van het echtpaar het kistje waarin juwelen
rusten op rood maar bestoft pluche. Op de kasten beeldjes uit het inderhaast
verlaten Congo. De portretten van de kinderen aan de wanden. In de keuken de
broodsnijmachine. Moeders en vaders zachte en vasthoudende handen hebben in al
die tijd het houten handvat van de zwengel gepolijst – ze kopen nog altijd
ongesneden brood.
M. vertelt over zijn beroepsloopbaan. Door zijn vader was
hij voorbestemd om horlogemaker te worden. De aanleg voor precisie had hij,
maar niet de fijne motoriek noch de belangstelling voor dat vak. Het seminarie,
de kolonie, de kennismaking met de vrouw die de moeder van zijn acht kinderen
zou worden. Via een tante was dat gegaan – maar ja, hoe gebeuren die dingen? De
kolonie en de terugkeer naar een onduidelijk bestaan in kil en vochtig
Vlaanderen. In de toen nog veilig verzuilde samenleving kon hij zich aan een financiële
instelling van de Vlaams-katholieke pijler vastklampen: hij zou voortaan in
verzekeringen doen, later kon hij aan de slag als bankbediende. Zijn weg liep
niet over rozen. Maar er kwam brood op de plank.
Ze hebben niet allemaal al hun
kansen benut (zo gaat dat in het leven), maar niet één van de acht heeft die
kansen niet gekregen.
Ik doe nog eens mijn ronde met een breedhoek, in de zithoek
wordt ondertussen het aperitief geserveerd: een uit de kluiten gewassen
picon-vin blanc. Mét, zoals het hoort, een flinke scheut cointreau. Daarna gaan
we aan tafel voor een ‘eerlijk en heerlijk’ (M.) Vlaams maal: groentesoep,
kalfsfricassee met witlof en kroketjes. M. bakt de kroketjes in het achterhuis.
Het futuristische design van de frituurketel vloekt met de franjeloze jaren
zestig en zeventig in het huis. Dat nu nog leeft en functioneert. Talrijk zijn
de bezoeken van kinderen en kleinkinderen – hetgeen het echtpaar jong houdt.