donderdag 23 januari 2014

mijn woordenboek 369



ARGWAAN

Het kenmerkt de ouderdom. Oude mensen hebben het vaak, en ze zijn zeer gemakkelijk in die richting te manoeuvreren. Zij geloven niemand nog, vermoeden achter elk woord, achter elke intentie, een complot. Alle politici zijn schurken; het brood dat niet van hun eigen bakker komt, deugt niet; ze willen zich niet laten behandelen door de inspringdokter. Niet te verwonderen: hun leven bestaat op den duur uit niets anders dan een herhaling van steeds dezelfde patronen, handelingen, gewoontes. Zij weigeren het gemakkelijke overzicht van hun dagdagelijkse bestaan, hoe ingesleten, voorspelbaar en saai ook, in te ruilen voor een experiment, een onvoorziene nieuwigheid, een verrassend perspectief. Het enige perspectief waardoor zij zich nog – noodgedwongen – zullen laten verrassen, is dat van de al te voorspelbare dood. Maar dat zijn ze eigenlijk al.

De argwaan van oude mensen – die ook jong kunnen zijn in jaren – is ingegeven door teleurstelling. Maar ook door vermoeidheid en zelfs luiheid. Door verbittering. Argwaan, inderdaad bitter van smaak, berust op gemakzucht die geslotenheid dicteert voor datgene waardoor je op een aangename manier een dimensie, hoe klein ook, aan je leven zou kunnen toevoegen. Argwaan is vrijwillig gekozen verarming. Omdat je er niet echt fier op kunt zijn, op zo’n houding, geef je er een vertaling aan: de klein geworden wereld is dan een groot complot; de mensen hebben het op jou gemunt; je kunt maar beter op je hoede zijn want het gevaar schuilt in een klein hoekje en een ongeluk komt nooit alleen. ‘Dat kunnen ze ons niet meer afpakken’ is een bij argwanende zielen vaak genoteerde oneliner.

Maar eigenlijk ben je dan al zo dood als een pier. Wie zich niet meer wil laten verrassen, had maar beter al kunnen verast zijn, bij manier van spreken met een goedkope woordspeling (die daarenboven enkel in het Nederlands mogelijk is).

De argwaan van oude mensen kan bij mij niet op sympathie rekenen. Ik hoop, ook bij hen, altijd de veerkracht aan te treffen om zichzelf boven hun teleurstellingen uit te tillen. Om zich bij hun eigen haren uit het moeras van de vergeefsheid te trekken. Als ouderen dat kunnen, zeggen we dat ze wijs zijn en inspirerend. Ik begrijp dat het moeilijk wordt om, als de dood nadert, die veerkracht levendig te houden en ik zou het misschien zelf niet beter doen – maar ik neem het mij toch voor. Ik neem mij voor te blijven zeggen: verras mij. Ik neem mij voor te blijven geloven in de goedheid van de mensen die mij omringen. En blij te zijn als mijn kinderen de zondagnamiddag met een taartje langskomen die ze bij een ándere bakker hebben gekocht. Of met een nieuw lief. Of met een nieuw, argeloos kind.

Ik verwacht van mensen, ook van oude mensen, dat ze mij steeds opnieuw verrassen. Dat kunnen ze alleen als ze zelf open blijven staan voor het onverwachte, voor het verrassende en verrijkende.