ARGWAAN
Het kenmerkt de ouderdom. Oude mensen hebben
het vaak, en ze zijn zeer gemakkelijk in die richting te manoeuvreren. Zij
geloven niemand nog, vermoeden achter elk woord, achter elke intentie, een
complot. Alle politici zijn schurken; het brood dat niet van hun eigen bakker
komt, deugt niet; ze willen zich niet laten behandelen door de inspringdokter. Niet
te verwonderen: hun leven bestaat op den duur uit niets anders dan een
herhaling van steeds dezelfde patronen, handelingen, gewoontes. Zij weigeren
het gemakkelijke overzicht van hun dagdagelijkse bestaan, hoe ingesleten,
voorspelbaar en saai ook, in te ruilen voor een experiment, een onvoorziene
nieuwigheid, een verrassend perspectief. Het enige perspectief waardoor zij
zich nog – noodgedwongen – zullen laten verrassen, is dat van de al te
voorspelbare dood. Maar dat zijn ze eigenlijk al.
De argwaan van oude mensen – die ook jong
kunnen zijn in jaren – is ingegeven door teleurstelling. Maar ook door
vermoeidheid en zelfs luiheid. Door verbittering. Argwaan, inderdaad bitter van
smaak, berust op gemakzucht die geslotenheid dicteert voor datgene waardoor je
op een aangename manier een dimensie, hoe klein ook, aan je leven zou kunnen
toevoegen. Argwaan is vrijwillig gekozen verarming. Omdat je er niet echt fier
op kunt zijn, op zo’n houding, geef je er een vertaling aan: de klein geworden
wereld is dan een groot complot; de mensen hebben het op jou gemunt; je kunt
maar beter op je hoede zijn want het gevaar schuilt in een klein hoekje en een
ongeluk komt nooit alleen. ‘Dat kunnen ze ons niet meer afpakken’ is een bij
argwanende zielen vaak genoteerde oneliner.
Maar eigenlijk ben je dan al zo dood als een
pier. Wie zich niet meer wil laten verrassen, had maar beter al kunnen verast
zijn, bij manier van spreken met een goedkope woordspeling (die daarenboven
enkel in het Nederlands mogelijk is).
De argwaan van oude mensen kan bij mij niet op
sympathie rekenen. Ik hoop, ook bij hen, altijd de veerkracht aan te treffen om
zichzelf boven hun teleurstellingen uit te tillen. Om zich bij hun eigen haren
uit het moeras van de vergeefsheid te trekken. Als ouderen dat kunnen, zeggen
we dat ze wijs zijn en inspirerend. Ik begrijp dat het moeilijk wordt om, als
de dood nadert, die veerkracht levendig te houden en ik zou het misschien zelf
niet beter doen – maar ik neem het mij toch voor. Ik neem mij voor te blijven
zeggen: verras mij. Ik neem mij voor te blijven geloven in de goedheid van de
mensen die mij omringen. En blij te zijn als mijn kinderen de zondagnamiddag met
een taartje langskomen die ze bij een ándere bakker hebben gekocht. Of met een
nieuw lief. Of met een nieuw, argeloos kind.
Ik verwacht van mensen, ook van oude mensen,
dat ze mij steeds opnieuw verrassen. Dat kunnen ze alleen als ze zelf open blijven staan voor het onverwachte, voor
het verrassende en verrijkende.