‘Wat houden we dan nog over? Heilbot, zalm, rode snapper, makreel, goudmakreel, tonijn – maar alleen bepaalde soorten tonijn. Welke? Witte tonijn, skipjack, geelvintonijn.’
Chuck was niet van plan het daarbij te laten. Hij geloofde in feiten, in hun gewichtigheid en charme. Hij had natuurlijk ook geen keus: wie zou nou luisteren als hij alleen maar zijn mening verkondigde?
‘En visseneitjes, kuit?’ vroeg hij opschepperig. ‘De eitjes van koosjere vis hebben in het algemeen een andere vorm dan die van niet-koosjere vis. Bovendien zijn ze meestal rood, terwijl niet-koosjere zwart zijn. (…)’
Joseph O'Neill, Laagland, 70