zaterdag 30 april 2011

mijn woordenboek 315

ANGSTPSYCHOSE

Het moet zijn dat angst een vorm van luiheid is want anders valt het niet te verklaren waarom zoveel mensen er zich zo graag aan uitleveren – een fenomeen waar, zoals inmiddels toch wel genoegzaam bekend zou moeten zijn, nogal wat media en zogenaamde nieuwsredacties garen bij spinnen. Wie het vanuit deze invalshoek bekijkt, moet vaststellen dat die media en redacties niets anders zijn dan gesofisticeerde machines die zoveel mogelijk mensen met angst opzadelen, wat dan weer door collectieve consumptie moet worden gecompenseerd. Of door een consumptie van de collectiviteit want in de angst zoeken de mensen elkaar op: het collectief beleven van de angst stelt gerust. (Ik heb het altijd een vreemd mechanisme gevonden: het erge dat ons overkomt vinden wij minder erg als ook onze buurman erdoor getroffen wordt.) Vandaar dat wij meestal een collectieve angst bedoelen als wij het over een angstpsychose hebben.

Wat niet wegneemt dat de angstpsychose als individueel ziektebeeld wel degelijk bestaat en ongetwijfeld érg is – maar in mijn woordenboek kan ik het daarover niet hebben omdat ik het verschijnsel niet ken.

De collectief beleefde (en door de media aangewakkerde) angst, de angstpsychose dus in de afgeleide betekenis, leidt, sinds het verdwijnen van instellingen die de rituelen aanleverden waarmee de angst werd bezworen, tot vaak aandoenlijke uitingen van collectieve angstsublimatie: witte marsen, het deponeren van teddybeertjes bij de kribbe waar een gevaarlijke gek at random op peuters heeft geschoten, stille optochten met theelichtjes als het alweer een jaar meer geleden is dat een kinderverkrachter in de wijk heeft toegeslagen of een doodrijder met zijn SUV is dóórgereden. De samenhorigheid is tijdelijk hartverwarmend maar blijkt op de lange termijn niet vol te houden en moet dus regelmatig opnieuw worden aangewakkerd. De media kennen dit verschijnsel zeer goed. Tot het definitief verwatert: de witte comités worden ontbonden, de in een plastic mapje gestoken foto’s aan het geïmproviseerde slachtoffermonumentje verbleken, de herdenkingsoptochten trekken jaar na jaar minder volk. Maar dan moet er weer gerouwd worden om een nieuwe gruwel, dient er alweer een nieuwe ramp gezamenlijk verwerkt, moeten er nieuwe angsten voor alweer nieuwe aberraties collectief worden gesublimeerd.

De psyche van een samenleving is, logischerwijs, de uitvergroting van de psyche van elk individu dat er deel van uitmaakt. En individuen zitten nu eenmaal raar in elkaar. Voor hun ultieme angst, de doodsangst, zoeken ze via verbeelding en mimesis vluchtwegen in andere, minder ingrijpende vormen van angst. Dat is een kwestie van psychische hygiëne, een precair evenwicht van emoties en sappen. De angst voor externe vijanden zoals Marc Dutroux of Kim De Gelder en meer van die duidelijk aanwijsbare en herkenbare vertegenwoordigers van het kwaad draineert de ultieme angst waar elk van ons mee zit en die anders, indien hij niet zou worden gedraineerd, de persoonlijke geestelijke gezondheid zou schaden. Dat is het belang van dit soort figuren: het kwaad en de gruwel zijn van alle tijden en bestaan in alle culturen en onze kinderen worden er van jongs af aan, bijvoorbeeld door middel van sprookjes en Harry Potter- of Tolkien-verhaaltjes, mee vertrouwd gemaakt en op voorbereid. Wij leren hen omgaan met angst, wij leren hen hoe zij ernaar moeten streven om hun angsten niet tot psychoses te laten uitgroeien.

De collectiviteit blijkt een uitstekend purgeermiddel. De bange mensen zoeken elkaar op en vinden in de – vaak valse – samenhorigheid een middel om hun angsten even te vergeten.

Bovendien heeft angst natuurlijk ook met een gebrek aan zelfvertrouwen te maken. Hoe komt het dat zoveel mensen aan angst verslingerd zijn? Omdat het hun ontslaat van de noodzaak om zelfstandig te denken, initiatieven te nemen, keuzes te maken. In de angst vindt het individu het ideale voorwendsel om zijn individualiteit, en de angst voor zijn vrijheid, voor even achter zich te laten.