donderdag 10 september 2009

mijn woordenboek 228

AFWEGING

Als je tussen aardbeien of citroen moet kiezen wanneer in het restaurant de ober of het dienstmeisje komt noteren welke sorbet je wenst om een heerlijke maaltijd af te sluiten, dan kun je moeilijk zeggen dat je een afweging aan het maken bent. In een afweging sluipt altijd iets kwaads of onaangenaams binnen, een element van schade, beschadiging. Wie afweegt doet aan schadebeheersing. Je kunt dat lastminuteticket naar Rome boeken: het is veel goedkoper dan dat andere maar je hebt een overstap in Turijn waarmee je zeker drie uur verliest. Je kunt die longoperatie laten uitvoeren maar je moet er wel het risico op een hartstilstand bijnemen. Je kunt… – maar… Altijd is er wel iets dat de keuze bemoeilijkt, om niet te zeggen onmogelijk maakt. Elk voordeel hep zijn nadeel – maar in bepaalde gevallen lijk je met onvergelijkbaarheden te maken te hebben en is een beslissing eigenlijk niet mogelijk. Maar je móét beslissen. Dan moet je altijd de zaken een beetje uit handen geven. De vrijheid waarover je beschikt weegt te zwaar door – je bent bereid er iets van af te staan. Beslis jij maar voor mij. Of: laat het toeval maar beslissen. Wie afweegt, geeft vrijheid af. Gek dat je dat met sorbet van aardbeien of citroen nooit doet. In onbelangrijke keuzes ben je voluit autonoom. Maar ’t is dan ook niet een kwestie waarvan de uitkomst gewicht in de schaal werpt. Wij zijn vrij, ja, maar zelden in essentiële aangelegenheden.