Via Cornus en Saint-Eulalie (op ons 83 km-parcours dus!) richting Millau. De wondermooie brug, die lastig te fotograferen is. Dan de autosnelweg op, tot aan de Viaduc de Garabit, waar we picknicken.
Terwijl wij dit wonder van bouwkunst bewonderen, een exploot van Eiffel waaraan ook de vader van H – zo vertelde H ons gisteren – zou hebben meegewerkt, en wel bij het leggen van de elektriciteitsleidingen, en terwijl er een toeristenbootje onder ons voorbijvaart dat, megafoongewijs versterkt, enkele nuttige informaties betreffende bouwjaar en hoeveelheid staal verstrekt, en terwijl een arend op lage hoogte voorbijzeilt, zo laag dat hij zich tussen ons en het bootje bevindt, bewondert S […].
Dan naar Saint-Flour, alwaar wij in een eerste kerk een horreur van een hedendaagsekunsttentoonstelling ondergaan, in een tweede kerk, de kathedraal, het prachtige dertiende-eeuwse kruisbeeld Le Bon Dieu Noir mogen aanschouwen, en buiten op straat een heerlijk ijsje eten en een openluchttentoonstelling bekijken met aan een hek opgehangen foto’s van plaatsen in deze streek, ‘geconfronteerd’ met foto’s die gemaakt werden aan de in deze context opvallend grijze Belgische kust.Via een paar kleinere wegen – mét stop om van het landschap foto’s te maken – bereiken we de autsosnelweg naar Clermont-Ferrand. Daar is het even zoeken naar een betaalbaar hotel. We vinden uiteindelijk een kamer in een ketenhotel, mét uitzicht op het kerkhof.
Nadat we ons daar behaaglijk hebben geïnstalleerd, blij dat we nog altijd van het leven mogen genieten, trekken we per tram naar het centrum. Enkele jongeren van allochtone signatuur kleuren de sfeer. Zij bepalen, door de deur te blokkeren, wanneer de tram vertrekt. Zij zijn, zoveel is duidelijk, de baas: het verzoek om uit de open deur weg te gaan en het gesprek met de gozer op het perron te beëindigen klinkt niet meer dan obligaat. Bij het aperitief op een terras aan de Place Gaillard maken we kennis met een chômeur professionnel. Na lang zoeken vinden we in de buurt van de zwarte kathedraal een pizzeria. We nemen nog een afzakkertje op hetzelfde terras en slaan op de tram een praatje met de zichzelf médiateurs noemende, in gele hes gehulde ordehandhavers. Zij moeten de neiging om keet te schoppen van het zootje ongeregeld, dat ook op deze rit sfeerbepalend is, en niet bepaald in de gunstige zin, enigszins afremmen. Ze zijn met twee: een bijzonder rustige jonge vrouw en een bijzonder zenuwachtige jongeman.
De bijzonder zenuwachtige jongeman is heel erg opgetogen wanneer hij de naam hoort van de stad waar wij vandaan komen. Ja, daar kennen wij het probleem niet dat hij hier helpt op te lossen of toch minstens, met gevaar van eigen lijf en leden, onder controle te houden. Er rijden overigens ook geen trams in onze mooie stad – waar wij morgen naar terugkeren.