zaterdag 12 september 2009

dag 732 – 090818 dinsdag

Om zeven uur op met een lichte kater en het is dankzij S dat we toch vertrekken voor onze rit van 80 kilometer. In Tournemire zoeken we een koffie. Het enige etablissement van het dorp, in vervlogen tijden de ambitieuze gastheer voor een spoorwegemplacement dat de hele regio beoogde te ontsluiten en een paar dagen dichter bij de wereld te brengen, is nog gesloten maar de stofzuigende ober toont zich, heel vriendelijk, toch bereid om ons op het terras te bedienen. Binnen fluit een papegaai een eigenzinnige versie van de Marseillaise.


Na de beklimming naar de driehonderd meter hoger gelegen causse vind ik in Viala-du-Pas-de-Jaux net op tijd een openbaar toilet voor een dringende grote boodschap. We zijn elkaar kwijtgeraakt maar bewaren met gelegenheidsrijmende sms-jes het contact. ‘Je fais caca à Viala.’ ‘Un pet pour l’Hospitalet.’ ‘Pipi passant par la route pour Sainte-Eulalie.’ Enzovoort. In Cornus drinken we in het ons inmiddels vertrouwde café op de hoek een café crème. We slaan een praatje met de uitbaatster. Het gesprekje gaat over de teloorgang van de horeca en de ontvolking van ruraal Frankrijk. Het is ongetwijfeld al vele duizenden keren gevoerd en ook dit keer zal het wel geen zoden aan de dijk helpen.

Omstreeks half twee terug op de camping. We rusten, zwemmen en eten iets terwijl zich boven ons een grote onweerswolk vormt, niet zonder het nodige begeleidende dondergerommel in de verte, een mooie baslijn voor het getjirp van de cicaden en het gekletter van de petanqueballen. Er vallen enkele druppels maar de grootste nattigheid is voor de camping aan de andere kant van de heuvelkam. We zien dat R bezoek krijgt van de gendarmen. Het zal wel met zijn permis de conduire te maken hebben – iedereen is razend benieuwd. S zegt dat ze ook een nieuwe uitdrukking heeft geleerd: faire manger quelqu’un le bouillon de onze heures, hetgeen wil zeggen: iemand vergiftigen.

Slecht nieuws van R: hij is zijn rijbewijs kwijt voor een maand en doordat hij nadien nog een medisch onderzoek moet ondergaan, bestaat de kans dat hij nooit meer zal mogen rijden. De gevolgen zijn niet te overzien: hoe moet hij nu de afstand tussen de camping en zijn appartementje in Villeurbanne bij Lyon overbruggen? De campîng dreigt voor hem een voorgoed onbereikbaar paradijs te worden. Voor een pekelzonde verdreven. S is er het hart van in: ‘Dat heb je als je nieuwe mensen begint graag te zien: je krijgt er nieuwe zorgen bij.’

We gaan aperitieven bij J en B. Door een misverstand komen we meer dan anderhalf uur later dan zij hadden verwacht en dat zorgt aanvankelijk voor wat wrevel. Maar die maakt snel plaats voor een goed gesprek. J vertelt over zijn carrière in de suikerbusiness in Ethiopië, Libië en Soedan. […] Ik heb het over leesclubs. J geeft twee leestips: Ab Dijksterhuis, Het pientere onderbewustzijn en Bill Bryson, Een kleine geschiedenis van bijna alles. Daarna gaat het over kinderen en opvoeding. Er ontstaat […] iets wat heel intens is, een soort van herkenning. Op een gegeven ogenblik vraagt J aan mij: ‘Heb jij een goede jeugd gehad?’ De vraag raakt me vol, ik heb wat tijd nodig om te bekomen. Maar het is een absoluut relevante vraag – en het is de eerste keer dat iemand me die vraag stelt. Het zal wel niet toevallig zijn dat enkel mensen die elkaar maar één keer per jaar zien die vraag stellen.

Na deze boeiende kennismaking eten we linzen, courgette en couscous. […] In de schuur spelen we uno met S en Q. Afscheid van S en M, die morgen vertrekken – […]. Samen met E en S bewonderen we nog een in een van de buitenlavabo’s verdwaalde boomkikker.