AFWEERREACTIE
Een boom wordt geveld. Hij steekt geen takken uit om zijn val te breken. Hij valt, wanneer het laatste evenwichtspunt is doorgehakt of doorgezaagd, met veel misbaar en dom om. Eerst traag zich van zijn zwaartekrachtas verwijderend, en dan sneller (maar toch nog altijd bijzonder traag, eigenlijk), om uiteindelijk met veel gekraak en gepiep en gedruis in een wolk van stof en dorre bladeren een onnatuurlijke horizontale positie in te nemen.
Zó valt een mens niet.
De fietser valt en steekt precies die arm uit die moet worden uitgestoken om het sleutelbeen niet te breken. (Collateral damage: precies die beweging veroorzaakt vaak polsbreuken.) De verdediger weert nog net met zijn vuist de bal af die van heel dichtbij op hem afkomt – waardoor hij een neusbreuk voorkomt. Het kind – ik spreek nu van kinderen uit een vroegere tijd, toen iets dergelijks nog kon en mocht gebeuren – bukt zich net op tijd om de oorvijg van zijn vader/schoolmeester niet te incasseren. En de liefhebbende vader/schoolmeester slaat nu net zodanig dat die buffer mogelijk blijft.
Het is op zich verbazingwekkend, de snelheid en efficiëntie waarmee een persoon die onverwacht aan een bedreiging wordt blootgesteld precies die handelingen stelt die hem voor beschadiging kunnen behoeden. Het is een instinctieve reactie, een reflexmatige beweging. Om erover na te denken en te beslissen welke afweer nu de beste zou kunnen zijn, rest er onvoldoende tijd. De afweerreactie wordt bestuurd door een instantie die aan het denken voorafgaat en er eigenlijk niets mee te maken heeft want ze is van de orde van de verteringsprocessen, de pulserende stuwing van het hart, het zwelvermogen van de penis. Van de duistere kronkels van de dromende hersenen. Van de drang om geboren te worden, van de gedachteloze stuwing die leven heet en van de angst om te sterven.