080423 – Een inzicht, na het bekijken van de dvd’s met fotografenportretten (Dag 229 vVH&C) en het boek L’Art sans art d’Henri Cartier-Bresson: je moet afstappen van de gedachte dat de fotograaf bij het afdrukken het hele beeld controleert. Heeft HCB bij het maken van de bekende foto van de man die over de plas springt het dubbele beeldrijm voorzien (tussen de affiche op de muur en de springende man enerzijds, en tussen de affiche op de muur en de stukken gebogen metaal in de plas anderzijds)? Wellicht niet, of het zou moeten zijn dat hij het geheel zou hebben geënsceneerd en dus de hele constructie – waarin le moment décisif – een inderdaad beslissende rol speelt, zou hebben opgezet. Wat niet interessant zou zijn, en wat, als je zorgvuldig vele andere foto’s bekijkt, ook helemaal niet waarschijnlijk is. De contactafdrukken, zoals die in de fotografenportretten werden getoond, bevestigen dit. Vaak, en niet alleen bij HCB, gaat achter de uiteindelijke foto een hele reeks van minder geslaagde of volledig mislukte pogingen schuil.
Het toeval speelt met andere woorden een grote rol. Een gestuurd toeval, maar toch een toeval. De fotograaf controleert niet het volledige beeld (de straatfotograaf, de snapshotfotograaf, niet de fotograaf die alles opzet, mensen en dingen, als voor een stilleven…). Dat is, welbeschouwd, een bevrijdende gedachte. De kwaliteit van de foto moet niet dáárin, in die controle, worden gezocht. Maar waarin dan wel? Ik denk in het feit dat de goede foto’s nu net dat oncontroleerbare tonen. Het is precies het omgekeerde: de goede foto’s tonen wat wij zonder die foto’s niet kúnnen zien. Zij tonen wat enkel in de werkelijkheid van de foto (die een andere werkelijkheid is dan de gefotografeerde werkelijkheid) zichtbaar wordt. Goede foto’s maken het onzichtbaar zichtbaar.
En goede fotografen zijn dan fotografen die goede foto’s maken. Die het soort foto’s maken die goede foto’s kunnen blijken te zijn. Goede foto’s die wellicht in veel gevallen ook hén verrassen.