donderdag 10 april 2008

Dag 224 vVH&C

080409 en 080410 – Om halfzeven lopen in de tuin van het hotel al enkele fotograferende Jappen rond. Wat fotograferen ze? Alles!
Samen met B, P, J en S trek ik met twee taxi’s naar de kerk van Kalampaka, die we gisteren doordat we kozen voor een afdaling langs het voetpad niet hebben gezien. We vernamen inmiddels dat het zeker de moeite waard is, en dat is niet gelogen. Er is net een dienst gaande: we hebben chance! Twee vrouwen links en drie mannen rechts in de kerk volgen met een vriendelijke, ingetogen devotie de deels achter het scherm vooraan afgerammelde recitatieven van de geestelijke. De organist begeleidt de priester met een lamenterend gezang. Een van de mannen die de dienst bijwonen draagt een kind, wat me heel erg ontroert.
(Ik aarzel om deze foto, die ik clandestien maakte want fotograferen was er verboden, hier te tonen. Ik doe het toch omdat ik het niet beschouw als een inbreuk op welke privacy dan ook maar als een eerbetoon aan deze mensen, die niet, zoals wij, te beroerd zijn om hun tradities door te geven. Meteen wordt ook duidelijk dat de Griekse muurschilderingen geen Malevitchen zijn.)
Op weg naar het laatste klooster (waar intussen de anderen met de bus naartoe zijn) praat ik met de taxichauffeur. De religie als ritueel en als sociaal evenement – ja, daar wil ik nog wel voor tekenen. Sans le Latin la messe nous emmerde. Later hoor ik G op de bus een anekdote vertellen over een kerstmis die hij op de Engelse televisie heeft gezien: een waardig ritueel en een dijk van een preek. De fout, aldus G, die het katholicisme heeft gemaakt, is dat het mikt op een begrijpelijkheid op het niveau van kinderen. Natuurlijk is daarin geen kat meer geïnteresseerd.

Op de trap van het klooster terug naar de parkeerplaats vraagt G aan een oudere Amerikaanse vrouw die zichzelf puffend naar boven hijst: ‘Who is the greatest American architect.’ Het prompte antwoord – ‘Frank Lloyd Wright’ – levert de vrouw een spontaan applaus op, dat tevens bedoeld is als aanmoediging om de resterende honderd treden met de glimlach af te werken.

Aan tafel, in hetzelfde restaurantje waar we ook gisteren door die potige vrouw (die we inmiddels Madame Souvlaki noemen) werden bediend en aten (en ik eet wéér tomatensla!), hebben we het over rituelen, bijvoorbeeld het rituele slachten van buffels in Indonesië – wat het nu precies is wat dit alles zo mooi en boeiend maakt. Het is, zeg ik, dat we ons onvermogen om alles te benoemen, te duiden en te begrijpen vorm geven en opvoeren. En ik vul nu aan: rituelen hebben met onvermogen te maken, zij zijn de collectief geordende stilering van ons tekort. Dat gebeurt in een toneel – zoals vanmorgen in die orthodoxe dienst de handelingen en de woorden van de priester een opvoering waren. (Hem durfde ik niet te fotograferen – dat zou wél een inbreuk zijn geweest.) We hebben het ook nog over de kwaliteit van ons voedsel, wellicht naar aanleiding van de tomaten die, ik zei het al en ik herhaal het hier omdat het zo vermeldenswaard is, naar tomaten smaken.

Om halftwaalf vertrekken we naar Igoumenitsa. Opnieuw over de besneeuwde bergen, naast een snelweg-in-aanbouw. We houden weer halt bij het skistation.

Ik maak wat filmpjes, lees Mercier (over wie ik eerder op de dag met P sprak), verduur de muziek: Cliff Richard, The Shadows…

Onderwerpen in het restaurant met P, S en A: over journalistiek, media, het ontwerpen van bankbiljetten en over de Belgische kunstenaar Benoît, en daarna, met B en K erbij: over het fenomeen G.

Namen die ik vandaag tijdens of na gesprekken heb genoteerd (om thuis op te zoeken): Bruce Goff en Ernst Haeckel.