dinsdag 8 april 2008

Dag 222 vVH&C

080406 en 080408 – Door het raam van de hotelkamer kijk ik uit op een uitgeregende haven. Het weerbericht op de Griekse televisie (Skorcio!) voorspelt niet veel goeds. Koude koffie bij het ontbijt en pistolets als bolderbaanbollen. Minstens drie dagen oud. A vertelt over zijn professionele ervaringen in Nürnberg.

Na lang wachten in de lobby en op de bus vertrekken we. (Het is wachten tot de gps is ingesteld – vroeger sloeg een mens al eens een landkaart open. Het is overigens opvallend hoeveel vaker er nu verkeerd wordt gereden in vergelijking met de tijd voor de gps.) Eerst zijn het landschap en de huizen smossig en slordig. Maar buiten de stad belanden we onmiddellijk in een groen maquis. De wolken hangen tussen de bergen. Soms verdwijnen we in een wolk. Met een gemiddelde van niet eens vijftig leggen we de 250 km naar Meteora af over een bochtige bergweg. We worden een hele tijd opgehouden door twee zeer traag rijdende zware vrachtwagens van de firma Offergeld Logistic. A zegt: ‘We zijn op weg naar het einde van de wereld.’ Een eindeloze cassette met een bijzonder melige Aznavour (of is het een epigoon?) drenst nu al de hele tijd boven mijn hoofd. Er komt stilaan een groot gewicht op Meteora te liggen.

Plasstop aan het meer van Ioannina. Terwijl de anderen aan de koffie gaan, wandel ik wat rond en fotografeer, onder meer een oud kermisrad.
Het doet mij denken aan het rad dat in Pripjat is blijven staan.

Op de middag steken we het meer dan tweeduizend meter hoge Pindosgebergte over. Deze rit, deze reis, begint nu wel echt lang te duren. Het gewicht van Meteora. Het woord ‘morren’ komt in me op. Maar anderzijds: je moet gelaten zijn, alles nemen zoals het komt. Genieten van het weergaloze landschap.

We pauzeren in een skistation. Er ligt nog heel wat sneeuw. Maar het dooit fors.
In de verte, eindelijk: het Meteoragebergte. Een vreemde bultenreeks, een geologische curiositeit. Een oud monster uit een of andere prehistorie. Iedereen staat op een rij te fotograferen. Ik fotografeer de fotograferenden, die voor die op het eerste gezicht spectaculaire eindbestemming staan, voel me misplaatst, miscast.
Dan draai ik me om:
We rijden nu tussen de grillig gevormde Meteorarotsen en de kloosters die erbovenop staan. Een vreemd spektakel. Om vier uur, wanneer het begint te regenen, zit de dag erop. We hebben ons vooral verplaatst. In ons hotel, Eden genaamd, staat een receptioniste G te woord. ‘The card is for the light and for the eating.’ ‘No no, for the heathing’, lacht de receptioniste.
Tijdens het avondeten heb ik het even met P over René Girard. P is Achever Clausewitz aan het lezen. Er komt een bus Japanners binnen. Een paar leden van het gezelschap trekken nog eens het stadje in. Ik zie dat niet zitten – en niet alleen vanwege de regen. Ik blijf in kamer 132. Met Pascal Mercier, al begint die naar mijn smaak toch af en toe een beetje te veel van Ruiz Zafon te hebben.