Tijdens het ontbijt met G, J en D gaat het over een vrij bekende Vlaamse fotograaf, de vader van een kennis. Hij huldigde inzake architectuur een minimalistische opvatting die afwijkt van die van G. G was nog maar net in zijn woning ingetrokken, een vanuit architecturaal oogpunt interessante en inmiddels ook beschermde woning, ‘of daar stond hij al’. Hij was ‘gewapend’, voegt G er nog aan toe, en hij wijst naar een denkbeeldig apparaat op zijn buik, zo een waar je langs boven moet in kijken.
Op weg naar Como worden we opgehouden door een file. Gesprek met D over de reis, het werk…
In Como zien we een appartementsgebouw uit 1927 van de ‘rationele’ architect Terragni. Het is gebouwd in een stijl waar we nu niet meer van opkijken, maar voor die tijd was het beslist revolutionair. Terwijl we het bekijken haalt een piloot fratsen uit met zijn brandbestrijdingsvliegtuig.
Honderd meter verderop staat een monument voor de gevallenen van 14-18 naar een ontwerp van de ‘futurist’ Sant'Elia. Schrijnend, want deze artiest, die begon als bordenwasser en ’s avonds op zijn kamertje fantasierijke ontwerpen tekende, sneuvelde zelf in die oorlog. Het tijdens het interbellum, en wellicht onder Mussolini, opgetrokken monument krijgt in combinatie met een mobiele verkiezingsaffiche van Berlusconi op de voorgrond een wrange bijklank. Op weg naar Luzern passeren we in Mendrisio en Lugano, plaatsen waar ooit Belgische wielrenners wereldkampioen werden. De chauffeur geeft enkele weetjes over de Zwitsers: atoomschuilkelders, verplichte legerdienst… G pareert met feiten over Bellinzona (waar we even halt houden om de burchten te bewonderen) en de Turner-route. Waarop hij begint te freewheelen over Wilhelm Tell en het steeltje van diens appel. ‘Dat moet ge doen als ge iets niet weet: creatief zijn! Een student die op het examen daarin slaagt, krijgt nog een vijf op tien.’
In Altdorf wisselen we euro’s voor Zwitserse franken. In Küssnacht bezoeken we de Astridkapel. Hoe vreemd, hier huist geen enkele emotie. Wat zouden de Britten ervan hebben gemaakt? Op de trappen van de kapel poseren we voor de groepsfoto van deze reis.
In Meggen bezoeken we de Piuskerk waarvan de wanden bestaan uit dunne marmerplaten, wat binnenin een vreemd translucent effect geeft. Een effect waar je rap doorheen kijkt.
Tijdens het avondeten heb ik het met J en D over Wim Sonneveld en de slappe-lachsketch van Toon Hermans waarin hij zijn assistent Johnny een tennisracket laat halen in de auto… J vertelt dat hij ooit, op bezoek bij een architect in Hilversum, Toon Hermans heeft ontmoet. Dat zat zo. Ze waren in Hilversum voor iets anders en toen ging het over die architect, van wie ze wisten dat hij daar woonde en ze vroegen zich af of hij nog zou leven en zo ja of hij het op prijs zou stellen dat ze hem een bezoekje brachten en ze zeiden, vooruit, laten we het eens proberen en ze zochten zijn naam op in het telefoonboek en ja, ze vonden hem en ze belden hem en, wat bleek, ze waren meer dan welkom, het was zo’n oude man die alweer blij was met een beetje belangstelling, maar wat bleek, hij woonde in de orangerie van een mooi kasteeltje en, ja, wie woonde er in dat kasteel (dat die architect zelf had opgeknapt), juist ja, Toon Hermans! – kijk daar kwam hij net aanjoggen, het was kort na zijn hartoperatie, en hij kwam bij de architect en zijn gasten even aanzitten, en zo, ja, zo konden ze even kennismaken met de grote Toon Hermans. Moraal van het verhaal: je moet het toeval, de chance, een beetje zelf uitlokken.
Avondwandeling door Luzern. De houten bruggen. Het spectaculaire cultuurcentrum van Jean Nouvel. In een café heb ik het met J, D en S over reisbestemmingen en exotisme, en over analoge en digitale fotografie. Ook Hasselblads verslijten!