Bij het ontbijt gaat het gesprek over diefstallen, en over het fotograferen van toevallige passanten. Dat zij daar tegenwoordig vaak niet van gediend zijn. Zo fotografeerde ik op mijn ochtendwandeling naar de stad een man bij zijn huis, een huis met een grote boom ernaast. De man liep nadat ik had afgedrukt naar me toe, ik dacht dat hij zich kwaad zou maken. Het tegendeel was waar: hij sprak me vriendelijk toe. Toen ik even later op mijn terugweg op dezelfde plaats voorbijkwam, wuifde hij zelfs naar me. Ik denk: dertig jaar geleden moet het bij ons ook nog zo zijn geweest, dat mensen zich vereerd voelden te worden gefotografeerd. Had ik hem, denk ik nu, maar wuivend kunnen vastleggen.
Om halfnegen stappen we in de bus voor een rit naar de vlakbij gelegen kloosters, waarvan we er vijftal bezoeken.
Om de kloosters te bereiken moet je vlot ter been zijn. Nu zijn er trappen – vroeger werden goederen en personen opgetakeld in een net. De kloosters lijken mij zwaar gerestaureerd – ik denk zelfs dat ze, in sommige gevallen, volledig heropgebouwd zijn. De interieurs van de kleine kloosterkerkjes met basilicaal grondplan lijken dan weer grotendeels intact gebleven. De perverse zin voor gruwel en bloederigheid waarmee de martelarenlevens op de wandschilderingen in beeld zijn gebracht, bepalen mijn eerste indruk van het Grieks-orthodoxe christendom. Op bijna elk tafereel staat wel een zwaaiend zwaard op het punt een persoon te onthoofden… In een van de kloosters worden we bars gegispt door een in zwart verpakte non. No photo’s, no video’s, krast ze. Waarna ze met een hamer een als beiaard fungerend stuk ijzersmeedwerk te lijf gaat: etenstijd, ze wil afgelost worden in het hok waar ze tickets verkoopt. Het geklingklang is, zo blijkt later, kilometers ver in het rond te horen.
Op de middag eten we in een afspanning waar buiten de man staat te barbecueën en binnen een potige en zeer fotogenieke dame bijzonder efficiënt de bediening verzekert. We eten een voortreffelijke salade met ajuin, zwarte olijven en tomaat-die-naar-tomaat-smaakt. E heeft het over ‘de jeugd van tegenwoordig’.
De uiteenzettingen van G her en der in de kloosters:
Vooraf: ‘In de shop kunt u een boek kopen. Niet om de commercie te doen draaien. Neen, niet de commercie moet draaien, de boeken moeten gelezen worden.’
Op de binnenplaats van een van de kloosters: ‘Stel, wij moeten op een plein een boom planten. Wij zijn geneigd die boom centraal op dat plein te planten. Hier staat hij in een hoek. Waarom? Omdat op die manier de banken langs de zijden van het plein beschaduwd zijn. Wij zouden die boom centraal plaatsen omdat wij te veel denken. Wij zijn de spontaniteit, die nodig is voor goede architectuur, kwijt. De boom, zoals hij er nu staat, valt niet op. Net zoals wij die beiaard nog niet hadden opgemerkt toen die non erop begon te spelen. Dat is goed. Goede architectuur is onzichtbare architectuur.’
Op de binnenplaats van een van de kloosters: ‘Hier gaat het over open- en geslotenheid. Wij moeten ons openen om het religieuze te ontvangen. Om God in ons toe te laten. Zo is het ook in de pedagogische situatie: ook daar is openheid vereist. De studenten moeten goed voedsel krijgen. Dat is moeilijk in een fastfoodtijd.’
Bij de muurschilderingen: ‘De abstractie van deze schilderingen leidt uiteindelijk tot Malevitch. De iconen moeten geen licht krijgen, ze géven licht. Malevitch wilde het religieuze vervangen door het industriële en schilderde daarom, met zijn zwarte vierkant, de afwezigheid van licht. Ook dat is de essentie van onderwijs: de oudere geeft zijn licht door aan de jongere. Het doorgeven van loutere feitenkennis heeft niets met onderwijs te maken. Er is een verschil tussen weten, ervaren en beseffen.’
Samen met B, P, A en S daal ik van de Meteorenrots het voetpad naar Kalampaka af, terwijl de anderen gewoon de bus nemen. Zij bezoeken nog de kerk van Kalampaka terwijl wij in het stadje een Mythos-biertje drinken. De onvermijdelijke televisie staat hier op de onvermijdelijke variétéshow met de onvermijdelijke schaarsgeklede vertegenwoordigers van het borsten- en billensoort. Ze doen niet eens de moeite om simultáán te playbacken.
Tijdens het avondeten met onder meer J en D gaat het over huisdieren en de spookverhalen die nieuwe bewoners van oude huizen soms Poltergeistgewijs uit de slaap houden. J, altijd in voor een straf verhaal, vertelt over zo’n huis. Een van de kamers was onmogelijk te verwarmen. Bleek dat in die kamer een broedermoord had plaatsgevonden. De nieuwe bewoners zochten uiteindelijk andere oorden op. Nog andere gespreksonderwerpen dienen zich aan: dissecties en het slachten van kippen. J vertelt nog over zijn buurman François. François is duivenmelker. Zijn duiven vliegen regelmatig prijzen en François heeft de duivenmelkersziekte.
In het laatste klooster is er een dienst: tweede indruk. De kerk zit overvol, enkele tientallen mensen hebben plaatsgenomen in een overdekte uitwendige zijbeuk. Het zijn allemaal autochtonen. Wat binnen wordt gezegd en gezongen door de priester en door de nonnen, wordt buiten versterkt weergegeven. Daardoor zijn die gezangen tweehonderd meter verder, aan de andere kant van de kloof die dit klooster van de buitenwereld scheidt, ook nog te horen. Zo stil is het hier.
Op de middag eten we in een afspanning waar buiten de man staat te barbecueën en binnen een potige en zeer fotogenieke dame bijzonder efficiënt de bediening verzekert. We eten een voortreffelijke salade met ajuin, zwarte olijven en tomaat-die-naar-tomaat-smaakt. E heeft het over ‘de jeugd van tegenwoordig’.
De uiteenzettingen van G her en der in de kloosters:
Vooraf: ‘In de shop kunt u een boek kopen. Niet om de commercie te doen draaien. Neen, niet de commercie moet draaien, de boeken moeten gelezen worden.’
Op de binnenplaats van een van de kloosters: ‘Stel, wij moeten op een plein een boom planten. Wij zijn geneigd die boom centraal op dat plein te planten. Hier staat hij in een hoek. Waarom? Omdat op die manier de banken langs de zijden van het plein beschaduwd zijn. Wij zouden die boom centraal plaatsen omdat wij te veel denken. Wij zijn de spontaniteit, die nodig is voor goede architectuur, kwijt. De boom, zoals hij er nu staat, valt niet op. Net zoals wij die beiaard nog niet hadden opgemerkt toen die non erop begon te spelen. Dat is goed. Goede architectuur is onzichtbare architectuur.’
Op de binnenplaats van een van de kloosters: ‘Hier gaat het over open- en geslotenheid. Wij moeten ons openen om het religieuze te ontvangen. Om God in ons toe te laten. Zo is het ook in de pedagogische situatie: ook daar is openheid vereist. De studenten moeten goed voedsel krijgen. Dat is moeilijk in een fastfoodtijd.’
Bij de muurschilderingen: ‘De abstractie van deze schilderingen leidt uiteindelijk tot Malevitch. De iconen moeten geen licht krijgen, ze géven licht. Malevitch wilde het religieuze vervangen door het industriële en schilderde daarom, met zijn zwarte vierkant, de afwezigheid van licht. Ook dat is de essentie van onderwijs: de oudere geeft zijn licht door aan de jongere. Het doorgeven van loutere feitenkennis heeft niets met onderwijs te maken. Er is een verschil tussen weten, ervaren en beseffen.’
Samen met B, P, A en S daal ik van de Meteorenrots het voetpad naar Kalampaka af, terwijl de anderen gewoon de bus nemen. Zij bezoeken nog de kerk van Kalampaka terwijl wij in het stadje een Mythos-biertje drinken. De onvermijdelijke televisie staat hier op de onvermijdelijke variétéshow met de onvermijdelijke schaarsgeklede vertegenwoordigers van het borsten- en billensoort. Ze doen niet eens de moeite om simultáán te playbacken.
Tijdens het avondeten met onder meer J en D gaat het over huisdieren en de spookverhalen die nieuwe bewoners van oude huizen soms Poltergeistgewijs uit de slaap houden. J, altijd in voor een straf verhaal, vertelt over zo’n huis. Een van de kamers was onmogelijk te verwarmen. Bleek dat in die kamer een broedermoord had plaatsgevonden. De nieuwe bewoners zochten uiteindelijk andere oorden op. Nog andere gespreksonderwerpen dienen zich aan: dissecties en het slachten van kippen. J vertelt nog over zijn buurman François. François is duivenmelker. Zijn duiven vliegen regelmatig prijzen en François heeft de duivenmelkersziekte.
Van de Meteora zal ik vooral het landschap onthouden, denk ik. Ik heb, uiteraard, veel foto’s gemaakt. Te veel. Het bleek moeilijk het ansichtkaartgenre te vermijden.