Na het ontbijt met E, N en K komt Venetië in zicht. Een nieuw hoogtepunt van de reis! Ik weet niet of het gebruikelijk is, maar in plaats van rechtstreeks naar de haven, vaart de ferry, appartementsgebouwhoog zoals ik al zei, eerst door het Canal Grande. Gevolg: een magnifiek zicht op de Venetiaanse skyline en – merci, G, voor de extra les gisteren op het dek – op het San Marcoplein. Grandioos! Grote chance! Een mooiere kennismaking – ik was hier nooit eerder – kan ik mij niet voorstellen. Wat staan we te genieten en te glunderen op het hoogste dek!
De euforie is snel weg als we het plein hebben betreden (nadat we er met een ‘zwarte’ vapporetto vanuit de haven heen zijn gebracht): zo stel ik mij de hel voor, als een klaarblijkelijke maar onbereikbare schoonheid. Het San Marcoplein verzuipt, als het al niet in het water is dan onder de vloedgolf van toeristen. En dan die smerige duiven, vliegende ratten. Geen mogelijkheid, hier, om de waarheden die ik gisteren uit de Cantecleer-gids over Venetië (Marianna Langewiesche, 1978) overpende te toetsen:
- p. 11: ‘Venetië heeft de vorm van een springende vis.’
- p. 12: ‘Het water biedt de stad duizend mogelijkheden om zich te spiegelen.’
Hier zo snel mogelijk weg, gaat het door mijn hoofd. Enkel die ene gedachte.
Na het bezoek aan de San Marcobasiliek, en daarin aan de Palo d’Oro en de schatkamer (met de buit van de Venetianen, die behalve gewiekste handeldrijvers ook schaamteloze schurken waren – Cantecleer (p. 75): ‘De roofzucht werd de Venetianen tot een tweede natuur. Reeds onder doge Domenico Silvo (1071-1084) bestond er een wet die bepaalde dat ieder schip versiering voor de San Marco mee moest brengen.’), ontvlucht ik zo snel mogelijk de drukte. Wég van dit plein!
Maar naar waar? Ik laat de anderen naar het museum gaan – lijkt me niet de aangewezen manier om kennis te maken met een stad – en pas de Sophie Calle-truc toe: ik volg passanten naar waar ze me brengen. Mijn eerste slachtoffer stapt twee straten verder al een portiek binnen, de volgende brengt me bij de Rialtobrug. De derde stapt, na eerst bijzonder fotogeniek naast een affiche te hebben postgevat...
..., al meteen op een vapporetto. Een vierde, een Japanse vrouw, brengt me helemaal terug naar het San Marcoplein en het Gran Canal, waar ze, na eerst een foto te hebben genomen van de Brug der Zuchten, ook op een boot stapt. Hoe boeiend het ook was, ik heb snel genoeg van het spelletje en laat me nu op eigen kracht verdwalen in de straatjes tussen San Marco en het Arsenaal.
Daar, op nauwelijks driehonderd meter van de krankzinnige drukte op het plein, stap ik een andere wereld binnen. In dit kluwen van straatjes, pleinen, bruggen en kanalen heerst een aangename rust en kan ik mij vrij bewegen en genieten van elke stap en, na telkens weer een hoek, van elk nieuw uitzicht. De was hangt vriendelijk aan over de straten gespannen draden te drogen. Personen stappen van punt A naar punt B, hun doelgerichtheid komt na het geslenter en gedrentel der toeristen op het plein heel aangenaam over. Hoe verder van het plein ik kom, hoe verlatener. En kijk, dit plein, de Campo de la Celestia, is al helemaal leeg en hemels. Ik blijf zitten, bewonder die leegte. (Wat een zegen, een stad zonder auto’s!) Daar komt een mens uit een straat het plein opgestapt, als een acteur die vanuit de coulisse het podium betreedt, en verdwijnt dan weer aan de andere kant.
Ik neem foto’s, en hou er mee op wanneer ik besef dat ik eindeloos zou kunnen doorgaan: elk gezichtspunt, elke steeg, elke brug levert weer een ander fantastisch zicht op; deze stad is een onuitputtelijke verzameling ansichtkaarten – variaties op een thema zoals de Meteora, inderdaad, maar dan wel met andere elementen: okerkleurige muren, baksteen, de opgehangen hemden en broeken, de passanten… En zoals je ginds tussen twee rotspartijen opeens de vlakte kon zien liggen, zo gloort hier opeens tussen twee huizenblokken een waterspiegel…
Ik verdwaal warempel, mede doordat de bewegwijzering door schelmen verminkt is, en kom maar net op tijd bij de vapporetto aan die ons gezelschap terug naar de haven moet varen waar E zijn bus voor de ronde som van 400 euro een dag op de parking heeft mogen laten staan. We vertrekken richting Hotel L’Osteria dei Dolci in Peschiera del Garda terwijl Johnny Halliday zich ongestraft mag vergrijpen aan ouwe rock-‘n-rollnummers.
In Padova bezoeken we alsnog de Scrovegnikapel, die op de heenreis moest wijken voor het uurschema van de boot naar Igoumenitsa – het lijkt al een eeuwigheid geleden. In vergelijking met ‘twintig jaar geleden’ is ook hier onder druk van toerisme en vervuiling heel wat veranderd. Zodat ik achteraf in de bus G een briefje kan toespelen met volgende dankbetuiging: ‘Na de multimediale hel en het vagevuur van de acclimatisatie belandden we in de hemel van Giotto.’
Namen die vandaag in de marge vielen: Otto Steinert (‘subjectieve fotografie’, passim in het boek over Belgische fotografen) en Anselm Grün (tijdens een filosofisch tafelgesprek met S, A, P en K over vriendschap, geluk en vrijheid; de vraag wat vrijheid dan is, leidde tot interessante bespiegelingen over het streven naar erkenning en over pedagogie).