maandag 14 april 2008

Dag 228 vVH&C

080414 – Tijdens het ontbijt heb ik het met B over de ongebreidelde creativiteit van een gemeenschappelijke vriend.

We gaan een appartementsgebouw van Aalto bekijken in een buitenwijk van Luzern. Wat een prachtige, subtiele, mooie lijn!

In een schooltje naast het appartementsgebouw is er een overdekt koertje achter een ruit. Je kunt zo op het koertje stappen. Op de ruit is het silhouet van een zwevende roofvogel gekleefd. Ik neem daar een foto van en met de foto op het schermpje van mijn toestel neem ik L, de vogelaar...
...in het gezelschap die al een paar dagen zijn hartje ophaalt aan krooneenden, bonte kraaien, gieren en arenden, bij de neus. ‘Verdorie, L, dat je die niet hebt gezien!’

In Bazel wacht ons de indrukwekkende collectie van het Kunstmuseum. Ik noteer namen: Degas (La tasse de chocolat - afbeelding), Cézanne, Corot, Matisse, Böcklin (Toteninsel), Holbein (portretten en liggende Christus), Lyonel Feininger, Ruysdael, Malewitch (Die Waschfrau, 1911)… Een prachtig gebouw van Paul Bonatz, overigens, dat museum.

Op de bus lees ik twee citaten voor uit de boeken die ik tijdens deze reis heb gelezen: de volledige p. 237 van Nachttrein naar Lissabon (over hoe we ons niet alleen in de tijd maar ook in de ruimte uitstrekken, en wat het deshalve betekent ergens terug te keren) en een anekdote van Filip Tas uit het boek met fotografeninterviews (Fotografie in dialoog, 212):

Overschrijven (91)
Ik had in mijn etalage een foto staan van een 6-jarig blind meisje met krulletjes, in profiel. Er komt een dame binnen en die zegt: ‘Mijnheer, er staat bij u een portret in de etalage en ik vind dat zo mooi. Ik zou mijn kindje op dezelfde manier willen gefotografeerd hebben.’ Zij komt terug met haar dochtertje. Ik fotografeer haar zoals het portret in de etalage. Na enkele dagen komt die mevrouw de proeven bekijken en haar gezicht betrekt. ‘Maar mijnheer’, zei ze, ‘nu ben ik toch niet tevreden, hoor.’ Maar mevrouw, ik dacht dat het toch een goede foto was.’ ‘Dat kan goed zijn’, zei ze, ‘maar mijn kind heeft maar één oog.’ Ik antwoordde: ‘Maar mevrouw, in profiel heb je maar één oog. Als je een profiel wil met twee ogen, dan moet je naar Pablo Picasso toe.’ ‘Pablo Picasso?’ vroeg ze, ‘Wie is dat?’ Dus dat trof geen doel. Ik zeg: ‘Het model dat u gekozen hebt voor uw kind, dat is ook in profiel en dat heeft ook maar één oog.’ ‘Dat kan goed zijn,’ zegt ze, ‘maar dat is mijn kind niet.’
Straatsburg: bezoek aan de kathedraal. Roze steen, rozet.
Terug in de bus voor het laatste stuk van deze reis. Met S, K en A over beleggen en onze muzikale voorkeuren van vroeger, van zeg maar ‘twintig jaar geleden’. A heeft het onder meer over David Gilmour, die een aria van Bizet zingt. Wanneer we de grens met Luxemburg oversteken, meldt de chauffeur met een mengeling van trots en wrevel: ‘Ons tiende land.’

Wanneer het donker is geworden, legt de chauffeur een film op, Alles moet weg. Dat is, op de reizen van G, du jamais vu. Onbegrijpelijk, wat is er aan de hand? Ik ga op de enige plek zitten waar de schermen niet te zien zijn: vooraan, naast G. Het is duidelijk dat het initiatief van E niet naar zijn zin is. We praten het weg. Over de hoogtepunten van de reis, over tv kijken, over zijn huis in de Zwalmstreek… Wanneer, we zijn al in Wetteren, de film eindelijk afgelopen is, plaatst G nog een laatste woordje. Dat verloopt nogal in mineur, reden waarom ik zelf ook nog eens de microfoon ter hand neem voor een bedanking namens de groep. En dat we de titel van de film maar moeten zien als een aansporing om al de rommel in onze levens aan de kant te vegen.