dinsdag 22 februari 2005
Sferen 46-58
Ik begrijp er niets meer van. Of toch niet veel méér dan dit: dat S. van plan is om in zijn dikke boek een soort van typologie op te stellen van bolvormige biotopen, gaande van de paradijselijke, oer-symbiotische in de moederschoot (bellen) over min of meer beheersbare in allerlei vooral politieke veruitwendigingen van die eerste (globes) tot onverzichtelijke, ‘geglobaliseerde’ sferen die, overigens, niet langer bol- maar schuimvormig zijn en die een nefaste invloed hebben op de psychologie van hun bewoners. Zoiets. Verder herinner ik mij in mijn moeizame lectuur te zijn afgeleid door een prachtige foto van het in aanbouw zijnde planetarium van Jena: kleine mannetjes hangen als spinnen in een web in de staaldraadstructuur van wat, na invulling met steen, een grote koepel moet worden. De stijl van Sloterdijk – ‘…het uittreden van de levenden uit de reële en virtuele moederschoot in de dichte kosmossen van de regionale, hoogontwikkelde beschavingen en van daaruit in de niet-ronde en niet-dichte schuimwerelden van de moderne mondiale cultuur…’ – werkt op mijn lachspieren; ik kan me niets anders indenken dan dat dit overdreven gegoochel met idiosyncratieën (oeps!) een vorm van superieure ironie is.