De Kanalenrit, van Steenbrugge tot Moerkerke, en dan binnendoor terug naar Brugge. We zijn met tien, er wordt behoorlijk doorgereden. Ik ben niet, zoals de anderen, de hele winter blijven fietsen, en dus valt de lange rit zwaar uit. Er wordt mij in elk geval maar weinig tijd gegund om veel te zien en in me op te nemen. In Aalter zie ik aan de overkant van het kanaal een oud industrieel gebouw waar ik zeker nog eens een foto van moet komen maken: ‘Voeders De Toekomst’. Ergens onderweg, ik denk helemaal in het begin, zie ik een fuut zwemmen tussen een groepje wilde eenden. Jan barst af en toe in zijn vertrouwde bulderlach uit, en zingt op een bepaald ogenblik zelfs ‘De internationale’. In Zomergem is de weg langs het kanaal geblokkeerd door omgezaagde bomen. De groep stopt in Donk, maar ik rijd samen met de minister en nog twee anderen door omdat ik tegen de spierpijn en de kou opzie die je na zo’n stop gegarandeerd overvallen als je dan nog voor een kilometer of vijftien de fiets op moet. Ook de bomen langs de Pijpeweg tussen Male en Damme zijn geveld, zie ik. Met krampen en de hete honger bereik ik Sint-Kruis.