dinsdag 8 februari 2005

Mijn woordenboek (60)

AARD
Het is op zich wel vreemd dat we een eigenschap of neiging die we aan onszelf toeschrijven laten ‘liggen’ in een substantie of substraat dat, al was het maar etymologisch, connotaties oproept met grond, bodem, humus. Alsof we een soort voedingsbodem zijn waarin bepaalde oordelen of vooroordelen geworteld zijn, of waaraan ze ontspruiten… Het ligt niet in mijn aard om wie al gekwetst is nog verder de grond in te boren. Het ligt niet in mijn aard om het onderste uit de kan te puren ten koste van… Het zelf wordt, zo bekeken, een tuin waar kenmerken van onszelf – gedragspatronen, gevoeligheden, houdingen – kunnen groeien, bloeien, verwelken… Hoewel. Datgene waarvan je zegt dat het in je aard ligt, en vaker dat het niet in je aard ligt, ligt daar zeer statisch…, onveranderlijk… Alsof daar niets aan te veranderen valt. De aard ligt vast – zoals de aarde. In de uitdrukking ‘het ligt (niet) in mijn aard’ schuilt iets definitiefs, iets onomkeerbaars. En wat ook vreemd is: in de uitdrukking schuilt impliciet ook vaak een machtsverhouding. Een superioriteit, al dan niet vermeend. Zo van: ik zou dat en dat wel kúnnen doen ten nadele van iemand die aan mijn wilsbeschikking ondergeschikt is…, maar ik doe het dus niet. Want het ligt niet in mijn aard, dat behoort niet tot mijn geaardheid…