dinsdag 22 februari 2005

Mijn woordenboek (67)

AARDRIJKSKUNDE
Dat ‘rijk’ tussenin heb ik altijd vreemd gevonden. Waar komt het vandaan? ’t Heeft wellicht bijbelse wortels, het moet uit de tijd stammen dat er nog een hemelrijk was waaronder het zich uitstrekte (toen was de aarde ook nog plat, geloof ik). Nu goed, aardrijkskunde was een vak. Landen, hoofdsteden, rivieren, blinde kaarten – pas wanneer je helemaal op al die nietszeggende rommel afgekikt was, kwam het echt interessante er aan: het lengen van de dagen, de positiebepaling op zee, de kromming van de horizon, zonsverduisteringen, de loop der planeten en hoe dat allemaal te verklaren viel. Nu enkel nog iemand die het enthousiast kan uitleggen…
Ik had een leraar met een Nederlands accent, ik ben zijn naam vergeten. Een goedige kolos, misschien was hij na de uren wel Atlas zelve. Hij droeg een ringbaardje. Zijn accent was overigens niet alleen Hollands maar ook Oost-Vlaams. Hij had een stopwoordje: ‘belangrijk’. Hij sprak de g uit, wij turfden de frequentie. Het record kwam uiteindelijk te staan op eenentwintig keer in één les. Wat die man ook zei was: ‘Dan zit je daar met je…’ Bijvoorbeeld in de zin: ‘Dan zit je daar met je toendra’s.’ Alsof die allemaal van ons waren. ‘Dan zit je daar met je toendra’s. Daar zet je dan je schapen op en die vreten alles kaal. Dat is uitermate belanggggrijk voor het ecosysteem.’ Of zoiets. Waarvoor het precies belangrijk was, ben ik nu even kwijt. Maar dat belanggggrijk is mij bijgebleven. En ook dat die man er geen aanstoot aan nam wanneer wij om de haverklap begonnen te gniffelen. Hij trok er zich niets van aan. Hij kwam zijn aardrijkskunde debiteren, meer niet.
Ha, nu heb ik zijn naam terug – maar die doet hier niet terzake.