maandag 31 maart 2025

afscheid van mijn digitaal bestaan 512

voor deze rubriek selecteer ik de beste stukken die op deze blog zijn verschenen

3 augustus 2020

PER FIETS NAAR DE MIDI 3

etappe 2/9 – omgeving Guise-Épernay – 123 km




Om zes uur breek ik mijn boeltje op. Ik werk een homp brood en een stuk kaas naar binnen, maar mis mijn ochtendkoffie. Die vind ik in Guise, stad van de Familistère. Ik was hier eerder al eens, herinner mij het opzet en de uitvoering van deze door kachelfabrikant Jean-Baptiste André Godin ontworpen filantropische ideaalstad waarin arbeiders en hun gezinnen op zachte wijze aan de logica van het kapitaal onderworpen werden. ‘Le Familistère est fait pour être vu et étudié’, citeren grote banieren het woord van Godin.

(...)

Ik vervolg mijn weg door de licht glooiende graanschuur van Frankrijk. In Barenton-Cel krijg ik water van een mannetje dat zich achter zijn tuinmuur tegen het coronavirus verschanst. We hebben het er even over. Over de desoriëntering en de eenzaamheid die er het gevolg van zijn. Het is een heel vriendelijk mannetje. Hij staat mij toe een foto van hem te maken.



In Laon rijd ik, met tegenwind, onder de vier torens van de trots bovenop de rots staande kathedraal door. Ik vind in een door een allochtoon uitgebaat filiaal van de kruideniersketen La Coccinelle – op de coronaregels wordt niet al te nauw toegezien – mondvoorraad voor de picknick, die ik in het iets verderop gelegen Bruyères-et-Montbérault tegenover de kapperszaak ‘Bruy-Hair’ (hebt u hem?) nuttig. Babbel met een Franstalige Belg die in zijn Landrover op zijn vrouw wacht die de apotheek is binnengegaan. Waarvandaan en waarheen en ja, Bruges est une belle ville. Zodra de rolluiken van de apotheek zijn neergelaten voor de siësta valt het plein volledig stil. Een luid pratende en druk gesticulerende vrouw schreeuwt in haar mobieltje haar huwelijksleed uit. In het luisterend oor van een vriendin, veronderstel ik. En in het mijne, dat zijn best doet niet te luisteren. Ze heeft me nochtans zien zitten.

Op mijn Michelinkaart verschijnen de eerste pijltjes: reliëf. Opnieuw voel ik dat ik nog maar eens veel te zwaar aan deze reis begonnen ben. Bovendien loopt niet alleen het terrein op, maar ook de temperatuur. Na het kruisen van de Chemin des Dames passeer ik een Commonwealth-begraafplaats, en wat verderop een aan de Notre-Dame de Bonne Entente toegewijde kapel. Het bleekblauw van het mondmasker dat ze Haar hebben opgezet, accordeert mooi met de kleur van de nis die Haar tegen de elementen beschutting biedt. Bleekblauwe mondmaskers, overigens, tref je hier werkelijk all over the place aan. Overal, heel Frankrijk door, liggen ze kwistig in de berm gestrooid, tussen de plastic flessen, blikjes, lege sigarettenpakjes (veel minder dan vroeger) en allerlei ander vuil.

(...)

Het landschap wordt nu bijzonder mooi. De D386 slingert zich van dorp naar dorp: Crugny, Serzy, Savigny, Sarcy, Chaumuzy. Een kilometer voorbij Marfaux tref ik, broederlijk (?) naast elkaar, een Duitse en een Britse begraafplaats. Duizenden jonge mensen liggen hier onder de zoden. Wat zouden hun levens hun gebracht hebben? Ik stap af op de minst triomfalistische van beide dodenakkers en maak enkele foto’s.



In Hôtel Colbert te Épernay word ik zeer vriendelijk onthaald door de uitbater. De pizzeriaman een eindje verderop – zijn zaak heet ‘L’Italienne’ – is uit ander hout gesneden. Wanneer ik hem argeloos een ‘margarita’ vraag, laat hij mij verstaan dat hij dat even dwaas vindt als in een viswinkel een vis bestellen (un poisson dans une poissonnerie). Ik begrijp dat hij van zijn pizzakunsten een erezaak wenst te maken, maar een mens moet nu toch ook niet overdrijven: het zijn maar pizza’s. Overigens – maar ik wil er zeker geen culinaire rubriek van maken of het rapport van een incognito Gault Millau-inspecteur – was de pizza van deze ambitieuze meneer niet veel soeps. Ik zeg hem dan ook dat de vis goed gesmaakt heeft.

7514

Brugge, Ezelstraat - 250306


zondag 30 maart 2025

afscheid van mijn digitaal bestaan 511

voor deze rubriek selecteer ik de beste stukken die op deze blog zijn verschenen


2 augustus 2020

PER FIETS NAAR DE MIDI 2

etappe 1/9 – Brugge-omgeving Guise – 175 km (b)


Bij een van de talrijke verkeerslichten van de verkeersknobbel Denain/Douchy-les Mines spreekt een man in een auto, die net als ik voor het rood staat te wachten, mij aan: vanwaar-waarnaartoe. Hij fluit bewonderend en spreekt me moed in. Dat doet deugd.

Wat verderop zie ik op de drempel van een kapelletje naast de D955 een oude man naast zijn tegen het bouwwerk geparkeerde vintage koersfiets zitten. Ik rijd eraan voorbij maar een vijftigtal meter verder keer ik toch maar voor alle zekerheid terug: is alles oké?



Ja hoor, alles is oké. De man zit gewoon wat uit te rusten, zegt hij, op zijn weg naar Solesmes. En hij begint mij meteen, ongevraagd, over het kapelletje te vertellen. In het vlakbij gelegen dorp Saulzoir waren in 1944 twee vrouwen hoogzwanger. Ze zouden naar Cambrai, de dichtste stad, vertrekken om er te bevallen. Maar meneer pastoor droeg hun op om pas de volgende dag te vertrekken en ondertussen de tijd weg te bidden. Zij volgden zijn advies en ontvingen zijn zegen. Diezelfde nacht werd Cambrai door de geallieerden gebombardeerd. Er vielen 130 doden. Zo ontsnapten beide vrouwen. Uit dankbaarheid voor wat ze uiteraard als een goddelijke interventie zagen, besloten ze een kapel te bouwen en te onderhouden. Een van beide vrouwen leeft nog, ze is stokoud. Het koersmannetje, zelf toch ook al een flink eind boven de zeventig, schat ik, heeft nu de sleutel. Fier toont hij mij de recent door hem uitgevoerde restauratiewerken. De vraag wie het van hem zal overnemen, blijft onuitgesproken.

Voorbij le Cateau-Cambresis, waar ik het musée Matisse niet bezoek, kom ik in waterpenurie. De temperatuur loopt op, dat is dus beslist een les die ik moet trekken voor de volgende dagen. Winkels zijn hier uit zowat alle dorpen verdwenen. Het is wachten tot Mennevret vooraleer ik eindelijk een persoon voor haar huis zie. Een oude vrouw. Ik rinkel mijn fietsbel om haar aandacht te trekken en maak duidelijk dat ik haar iets wil vragen. Maar ik krijg de kans niet, ze vlucht haar huis in en trekt de voordeur met een smak dicht. Angst. Wat verderop oogst ik meer succes. Een jongentje in PSG-shirt (Neymar, jaarwedde van 37 miljoen euro (2017), exclusief merchandising, sponsorcontracten en bonussen) speelt in het voortuintje. Ik vraag hem of er iemand thuis is. Papa komt naar buiten en reikt me, in plaats van mijn fles met kraantjeswater te vullen, wat ik vroeg, een nieuwe anderhalveliterfles aan. Dit genereuze gebaar zal mij nog een drietal keer te beurt vallen.

De avond valt. Tussen Tupigny en Lesquielles vind ik, ongeveer een halve kilometer weg van de D69, een geschikte plek om wild te kamperen: uit het zicht en uit de wind. Ik kom er oog in oog met een jong hert te staan. Of is het een ree, ik ken het verschil niet. Het dier kijkt me, alvorens in paniek weg te springen, stomverbaasd aan. Nadat ik mijn tentje heb opgezet en iets naar binnen heb gewerkt, kijk ik de pas geoogste graanakker nog wat aan. Aan de einder wieken enkele van de éoliennes die hier overal in het landschap opduiken, alle protesten ertegen ten spijt. Een late roofvogel zweeft de bosrand in. Het licht moet ik niet uitdoen want ik heb er geen bij. Dat ik bijna zestig ben moeten worden om voor de eerste keer wild te kamperen, overweeg ik nog wanneer ik al bijna in slaap gevallen ben.




7513

Oostende - 250303


zaterdag 29 maart 2025

10 * 54,0 * 26,7 * 144 * 533,1

Damme - Siphon - Moerkerke - Siphon - Hoeke - Oostkerke - Herdersbrug  



afscheid van mijn digitaal bestaan 510

voor deze rubriek selecteer ik de beste stukken die op deze blog zijn verschenen

2 augustus 2020


PER FIETS NAAR DE MIDI 1

etappe 1/9 – Brugge-omgeving Guise – 175 km (a)

Wanneer ik om half acht vertrek, besluit ik dat ik mijn kop wil laten uitwaaien, het van mij af te zetten. Ik volg de oude rijksweg Brugge-Kortrijk. Ik heb geen zin om zo dicht bij huis al kleine wegen op te zoeken, en bovendien valt er op deze zondagochtend niet veel verkeer te verwachten. Gedachteloos fiets ik zuidwaarts, met de fiets naar de Midi.

In de periferie van Kortrijk – Izegem en dergelijke, zo min of meer vanaf Ingelmunster – nemen de groezeligheid en het verval schier ondraaglijke proporties aan. Ik beland in een aaneenschakeling van verlaten villa’s, zaken met tuinmeubilair en wieldoppen voor patserwagens, teloorgegane horeca en een seksbedrijvigheid die duidelijk ook betere tijden heeft gekend. Iemand zou zich eens de moeite moeten getroosten om – gewapend met fototoestel en pen – deze voorbode van donkere tijden in kaart te brengen. Voor de parenclub Acanthus staat een groot bord waarop de uitbaters het zorgpersoneel dat ‘het land doet leven’ ‘zeer hard bedankt’.




Ik verlaat ter hoogte van Hulst de weg en rijd door het geboortedorp van mijn moeder, Bavikhove. Ik ben er als kind een paar keer geweest, en later een enkele keer nog eens – maar ik herken niets meer. Op de weg naar Sint-Denijs houd ik een eerste stop. Achter een uit de kluiten gewassen kapel vind ik een bank. Ik zwicht voor kapellen met een boom naast, wat groen dat voor schaduw zorgt. Het zijn plekken van bezinning – gelovig of niet, dat doet er niet toe – die een tijd van weleer uitademen, toen ze nog een plaats hadden in de levens van de mensen. Nu heeft het er alle schijn van dat men ze laat staan omdat er nu eenmaal geen reden is om ze af te breken. Deze historische elementen verrijken het landschap met herinnering.




Voorbij Helkijn verkies ik de weg boven het fietspad langs de Schelde en zo kan het gebeuren dat ik in Hérinnes of all places terechtkom. Wallonië. De sfeer is meteen helemaal anders, dit is echt een ander land. Opdracht nummer twee: beschrijf dit verschil, waaruit het bestaat, welke indruk het maakt. Het gaat over ruimtelijke ordening, taal natuurlijk, de kwaliteit van het wegdek.

Vlak voor Doornik vind ik naast de Schelde een geschikte picknickplaats – dat wil zeggen: met mogelijkheid om te zitten én schaduw. Het is twaalf uur, ik heb 75 kilometer afgelegd. De bewolking wisselt, de wind zit gunstig – en zal nagenoeg de hele reis blijven doen.

Fietsen door Doornik moet ik met het mondmasker op. Borden aan de rand van het historische centrum maken mij diets dat hier deze verplichting van kracht is.

In Saint-Maur tref ik een mooie dries aan.




In het laatste dorp voor de grens, Rongy, raak ik voor het eerst even de weg kwijt. Een tuinier helpt me vriendelijk. Vanwaar en waarnaartoe: voor de eerste keer doe ik mijn verhaal en verneem ik dat Brugge een heel erg mooie stad is. De man vertelt mij over een vriend die per fiets de Andes doorkruist had en daar op een hoogte van 4000 meter ei zo na zijn handen verloor door tijdens een eindeloze afdaling voortdurend zijn remmen te moeten dichtknijpen in vriestemperaturen. Niet mijn kopje thee, maar het praatje is toch aangenaam. Ik vraag de man te poseren in zijn moestuin, tussen kerk en zonnebloem. Wanneer ik afdruk, zwaait hij met een courgette: of ik er niet een mee wil?




Koffiestop in Saint-Amand-les-Eaux, en even later fotografeer ik de roemruchte plek waar de renners van Parijs-Roubaix het bos van Wallers verlaten.





7512

Oostende - 250305


vrijdag 28 maart 2025

boekverhaal 28

In deze rubriek heb ik het over door mij gelezen of in mijn bezit zijnde boeken waar een verhaal aan vasthangt of die iets bijzonders voor mij betekenen.

oktober 1983


HET BOEK EN DE FILM

Ik weet zeker dat ik John Hustons The Dead zag nadat ik het verhaal van Joyce een eerste keer had gelezen. De verfilming van dat verhaal dateert namelijk van 1987, vier jaar nadat ik voor het eerst – in de vertaling van Rein Bloem – ‘De doden’ las, het slotverhaal van de bundel Dubliners (1914). Met The Dead nam John Huston, zeer toepasselijk, afscheid van het leven want hij stierf kort na het voltooien ervan. Zijn film werd postuum gereleased.

Ik bezit, behalve het originele Engels in een Penguin-bloemlezing, de tweede (1971) en derde (1978) druk van de Nederlandse vertaling van Dubliners. In mijn – ongebruikte – exemplaar van de tweede druk steekt een flyer van een Brugse bioscoopvereniging die zich destijds ‘trefpunt der cinéfielen’ (sic) noemde. Het feit dat ik die flyer heb bewaard, doet mij vermoeden dat ik op ‘donderdag 17 november 1988’ aanwezig was op de vertoning van ‘the dead’, zoals de flyer kapitaalloos vermeldt. Ik kon toen dus Hustons verbeelding aan mijn leeservaring toetsen. Veel later, maar ik kan niet meer traceren wanneer maar het moet al een eind in het volgende millennium zijn geweest, zag ik de film een tweede keer.




Ik herinner mij dat ik, zeker de tweede keer dat ik hem zag, van de film danig onder de indruk was. En ik herinner mij ook dat ik, toen ik kort daarna het verhaal voor de zoveelste keer herlas, niet anders kon dan mijn lectuur door de beelden van Huston te laten aanvullen en verrijken. Het is hoe dan ook een totaal andere ervaring: iets te lezen voor en nadat je er de verfilming van hebt gezien. (Ik had onlangs dezelfde ervaring met Boetekleed (Atonement) en de verfilming (met dezelfde titel) van Ian McEwans roman door Joe Wright uit 2007.)

Ik zeg ‘verrijken’ – en dat geldt ook voor Boetekleed – want Hustons verfilming van Joyces verhaal is magistraal.

Zoals het verhaal zelf dat ook is. Joyce vertelt in ‘De doden’ over iets wat wij allemaal kennen: een familiebijeenkomst op kerstavond met om de lieve vrede onuitgesproken of onderdrukte tegenstellingen en frustraties, politieke spanningen, een zatte nonkel, mislukkelingen en geslaagden (die laatsten drinken dan ook meestal te veel), een geheime liefdesrelatie en een grootmoeder die alles samenhoudt. Eigenlijk is Joyces verhaal dramaturgie – vandaar ook dat het zo verfilmbaar is. Misschien is de belangrijkste tegenstelling nog wel die tussen het binnen en het buiten. Binnen in de feestzaal is de atmosfeer warm en knus, terwijl het buiten sneeuwt. Maar er is ook het straatrumoer dat tot in het huis doordringt, of het gezang dat door de muren heen weerklinkt. Deze figuur van het binnen en het buiten bereidt de voor de climax essentiële ‘verre muziek’ voor – de ‘verre muziek’ die, als een sirene, Mrs. Conroy weglokt en op die manier bij haar echtgenoot Gabriel de vlijmscherpe catharsis teweegbrengt die geen lezer onberoerd laat.

De doden’ is een van de allermooiste verhalen die ik ooit las.

https://pascaldigital.blogspot.com/2022/03/afscheid-van-mijn-digitaal-bestaan-231.html


7511

Koolkerke, Fort van Beieren - 250303


donderdag 27 maart 2025

getekend 466

2006 (?)


driekleur 584

Op een dag komt José Anaiço op het idee waterdicht makende lak of verf te kopen, hij voegt de daad bij het woord, maar de enige verf die hij kan vinden, helrode, is nog niet genoeg voor een kwart van de huif. Het is niet erg waarschijnlijk dat ze dertig kilometer verderop waterdichte verf in dezelfde kleur en tint zullen vinden, dus zonder Joana Carda’s betere en verstandigere voorstel grote stukken plastic aan elkaar te naaien tot een complete overkapping, en tegelijk iets voor de paarden te maken, had het er nog van kunnen komen dat de wagen de wijde wereld doorging onder een bonte huif van cirkels, strepen en vierkanten, al naar gelang de luim van de artiest, in groen en geel, oranje en blauw, paars, wit op wit, bruin, misschien zelfs zwart.

José Saramago, Het stenen vlot, 266


driekleur 583

(…) ineens ging het als een lopend vuur, overal flakkerde het op, in rode, zwarte, blauwe, groene, gele en paarse letters, een brand die niet te blussen leek (...)

José Saramago, Het stenen vlot, 161


driekleur 582

(…) per slot van rekening weten we twintig eeuwen na dato nog altijd niet of die onzalige boom grijze of zwarte vijgen gaf, vroege of late, met rood of geel vruchtvlees, niet dat de christelijke geloofsleer eronder lijdt, maar de historische waarheid wel degelijk.

José Saramago, Het stenen vlot, 46



afscheid van mijn digitaal bestaan 509

voor deze rubriek selecteer ik de beste stukken die op deze blog zijn verschenen

29 juli 2020


VERGETEN ERFENIS

Gisteren had ik het over de zetel van madame Jackson, die ik, na hem, de zetel dus, eerst zelf nog eens een vijftiental jaar te hebben gebruikt, uiteindelijk naar het containerpark afvoerde.

Arnold Lybeer, die ik nog ken van toen hij in mijn wijk de postronde deed, reageerde op mijn verhaal: ‘die zetel... mevrouw jackson... van daar uit keek ze naar de kruinen van de bomen, en de wolken’.

En meteen wordt de anekdote over het zitmeubel al heel wat levendiger. Ik heb de voormalige eigenares van de meubels die ik nog een tijd heb gebruikt, en waarvan ik er sommige nog altijd gebruik, nooit gekend. Ik heb haar nooit ontmoet, nooit gezien. Ik heb mij geen beeld van haar kunnen vormen op basis van een stem, een manier van spreken, van gaan. Ik weet wel, min of meer, hoe ze er moet hebben uitgezien want ik vond een fotootje van haar tussen de spulletjes die haar zoon in een van de kasten die hij mij had verkocht had achtergelaten. Naast, onder meer, een blikken doos met naaigerief, roze muiltjes, een korset godbetert, een stapeltje ansichtkaarten. Ik heb de meeste voorwerpen – het korset niet – zorgvuldig bewaard, uit een soort van piëteit. Onder meer omdat ik vond dat de zoon zijn moeder onheus had behandeld door haar op haar 97ste nog te verkassen naar een rusthuis – waar ze dan inderdaad niet veel later overleed – en door niet de moeite te doen om haar inboedel wat respectvoller te behandelen: hij had de meubels naar de kringloopwinkel kunnen brengen in plaats van ze voor een appel en een ei te verpatsen aan de toevallige passant die ik in zijn ogen toch maar was. En vooral: door dan nog in een van die kasten privéspullen achter te laten, die ik hem niet eens kon terugbezorgen omdat hij, na het afsluiten van de transactie, zonder coördinaten en whereabouts uit mijn leven verdween.

En dan ben ik dat onvrijwillig verworven bezit vergeten. Vele jaren zaten die blikken dozen ergens achterin een van de ingemaakte kasten in de slaapkamer. Vandaag zocht ik die pasfoto en vond allerlei voorwerpen met een hoog vertederingsvermogen: een nagelschaartje, een poederdoosje, een mapje met verkleurende foto’s uit de jaren zeventig, een kapotte bril, een paternoster… Misschien schrijf ik er nog wel over.

En nu zit madame Jackson daar, door de woorden van Arnold, in haar zetel naar de kruinen van de bomen te kijken, en naar de wolken – en is ze in mijn verbeelding levendiger dan ooit, al zou ze inmiddels al 112 geworden zijn.




7510

Koolkerke, Fort van Beieren - 250303


woensdag 26 maart 2025

boekverhaal 27

In deze rubriek heb ik het over door mij gelezen of in mijn bezit zijnde boeken waar een verhaal aan vasthangt of die iets bijzonders voor mij betekenen.

augustus 1983


IN HET HART

De eerste keer dat ik iets las van Ton Lemaire moest ik nog twintig worden: De tederheid. Hoe ik daartoe was gekomen? De titel zal mij op de een of andere manier hebben aangesproken. Waar dat paarse boekje heen is, ik weet het niet. Heb ik het uitgeleend? Weggegeven? Het zou kunnen. In elk geval, het is niet meer in mijn bezit. Maar de man die het had geschreven, zat wel in mijn hoofd – en nog later zou ik hem in mijn hart sluiten. Een eerste connectie was in elk geval gemaakt.

De lectuur van Filosofie van het landschap twee jaar later bracht Lemaire en mij nog een stapje dichter bij elkaar. Dat boek is wél nog in mijn bezit – het ligt hier voor me, het vertoont de sporen van een intense, studieuze lectuur. Die heeft niet mogen baten: de inhoud van het gelezene is mij grotendeels ontvloden. Wat ik wel nog weet, is, ten eerste, dat ik het als een verademing ervoer dat het vak dat ik studeerde, filosofie, blijkbaar ook over dingen kon gaan die concreet waren (landschap, natuur, reizen, toerisme, wonen, enzovoort) en, tweedens, dat de teksten van Lemaire voor mij een eerste echte bewustwording teweegbrachten van wat zich toen al ongeveer een decennium was beginnen af te tekenen als de ‘milieu-krisis’ (achterplat, met in die tijd modieuze zogenaamd progressieve spelling). Lemaire, overigens, had zijn boek geschreven nog voor het rapport van de Club van Rome, dat volgens velen het einde inluidde van de naïeve, ongeproblematiseerde en, jammer genoeg pas achteraf als dusdanig erkende, ronduit onverantwoorde omgang met de natuur.

Later zou ik nog meer Lemaire lezen: Over de waarde van kulturen, Sporen in het landschap, Wandelenderwijs, Met open zinnen, De van van Prometheus, Mettertijd, Met lichte tred, Tegen de tijd. Sommige van die boeken herlas ik al eens. En er staan er hier nog een paar ongelezen in de kast. Ik liet er telkens enkele jaren overheen gaan, wat er zeker toe heeft bijgedragen dat al die boeken enigszins op elkaar begonnen te lijken. Ik vermoed dat het is omdat Lemaire zo’n auteur is die eigenlijk alles al meteen heeft gezegd – wat volgt kan alleen maar herhaling en uitdieping zijn.

Ondertussen is de man, geboren op 6 oktober 1941, stokoud geworden. Er hangt een sfeer van heiligheid rond hem, iets mythisch, iets wat aansluit bij zijn aangehouden pogingen om in het immanente altijd een opening te zoeken naar wat dat immanente overstijgt. Lemaire ruilde een geconsolideerd bestaan als naar verluidt nogal saaie professor in voor een teruggetrokken en precair leven als kluizenaar ergens in het diepe Frankrijk. Op de schaarse foto’s die van hem te vinden zijn zien we een getaande, scherpe kop (die mij bizar genoeg aan die van Johan Cruijff doet denken) op een op het uitgemergelde af leptosoom lichaam. Lemaire zoekt de publiciteit niet op, het zou zelfs moeilijk zijn om de man te benaderen. Gestaag en koppig blijft hij zijn tegelijk onheilspellende en sussende boeken de wereld insturen.

De toon van deze hedendaagse wijze herken ik uit de duizend: hij schrijft gaaf en mild, als iemand die zeer goed weet hoe ongefundeerd de hybris is waarmee de mensheid zichzelf centraal stelt en hoe erg de toestand daardoor geworden is, maar die beseft dat hij voorzichtig moet spreken ten einde de mensen geen schrik aan te jagen over wat onvermijdelijk op hen afkomt. Lemaire wil nadrukkelijk geen onheilsprofeet zijn. Hij blijft, ondanks alle indicaties voor het tegendeel, wijzen op het mooie en waardevolle in de natuur en in de mens. Misschien heb ik hem daarom in mijn hart gesloten. Omdat ik weet dat hij gelijk heeft maar mij toch geen pijn doet.


Ton Lemaire, Filosofie van het landschap (1970)



7509

Uitkerke - 250302


dinsdag 25 maart 2025

driekleur 581

Bovenop keken ze in een dalletje met hellende zwarte en gele en groene rechthoekige veldjes en denneboschjes en eiken hakhout er tusschen op de hellingen. En daaroverheen in de vlakte, uren ver met niets markants er in, alleen een recht brok rivier, dat breed van hen wegliep, tot waar i zich in een bocht verloor. Daaraan, heel klein, de roode afdaken van steenbakkerijen en hun schoorsteenen, hoog en toch verloren in de wijdte.

Nescio, De uitvreter / Titaantjes / Dichtertje / Mene-tekel, 112


afscheid van mijn digitaal bestaan 508

voor deze rubriek selecteer ik de beste stukken die op deze blog zijn verschenen

28 juli 2020


DE PRESSE

Daar.’ De in oranje hes gehulde vrouw wijst alsof het haar al jaren niet meer kan schelen. Ik heb daar begrip voor, ik zou hier ook niet graag werken. (Of ze heeft een kater, dat zou ook kunnen. Ik bedoel niet: een kat van de mannelijke kunne.) Ik gooi mijn afgedankte scheerapparaatje in de bak met kleine elektrische apparaten. Ik voel me een beetje lullig.

Hop naar de volgende statie op deze kruisweg: de pers. Of de presse, zoals ze de vermaler van overtolligheden hier noemen. Daarin verdwijnt alles wat niet voldoende definieerbaar is om in een van de overzichtelijk opgestelde open containers op het recyclageparkterrein te verdwijnen: hout, bouwafval, tuinafval, metaal… Ik heb een stoel meegebracht. Wij zeggen: zetel. Een eenpersoonszetel, met fluweelstof overtrokken. Nog een erfenis van madame Jackson. Neen, geen familie van Michael. Madame Jackson: op zijn Frans uit te spreken, die naam. Ik heb haar zelf nooit gekend, de 97 jaar oud geworden bewoonster van het appartement waar ik mezelf na mijn scheiding terug bij elkaar begon te rapen. Dat was twee panden hier verder de straat in, tegenover het park waarop ik nu al vijftien jaar uitkijk. Haar zoon regelde de transactie van de meubels die madame Jackson had achtergelaten omdat er geen plaats voor was in het rusthuis waar zij enkele maanden later zou overlijden. Voor een habbekrats verwierf ik spullen die ik niet graag zag maar die wel nog vele jaren hun nut zouden bewijzen en die ik op dat moment in mijn leven dringend van doen had: een volledige slaapkamer, een eetkamertafel met stoelen, een gasfornuis en ja, ook een zitbank en twee zetels.

Ik moest het gevaarte een eind boven mijn hoofd in de vraatmachine tillen. De man die de pers bemande gaf geen krimp. Een andere bezoeker van het recyclagepark zag mij sukkelen en stak een handje toe. Samen duwden we de stoel, waarin madame Jackson vele jaren van haar ten einde lopende leven – uitkijkend op dezelfde bomen in het park die ik nu nog altijd bladeren zie krijgen in de lente en verliezen in de herfst – had gezeten, gerust, geslapen, gemijmerd en gedroomd, over de rand van de presse. Ze was er net niet in gestorven. Ik tikte de hulpvaardige man, die al bijna weer weg was, bij wijze van bedanking op zijn schouder en zag toen pas dat hij niet van hier was. Niet van Vlaamse signatuur, bedoel ik. Een vreemde.

Eveneens om de onstilbare honger van de presse te stillen had ik vier schoendozen vol muziekcassetjes meegebracht. Allemaal met veel toewijding en geduld opgenomen in de jaren tachtig. De melodielijnen en ritmes lijken in mijn hersens aan elkaar geniet – ook als ze geen enkele verwantschap met elkaar hebben, volledig vreemd zijn aan elkaar. Maar doordat ik die cassetjes talloze malen heb afgespeeld, roept de ene song de volgende op, nog steeds wanneer ik er een van op de radio hoor. Vier schoendozen vol, inderdaad. Ik heb me niet meer de moeite getroost om alles nog eens te beluisteren. Muziek is alomtegenwoordig, er is te veel muziek. En bovendien: ik heb geen cassettespeler meer. Die tijd is voorbij, de cassetjes verdwenen in de presse.

Samen met, ten slotte, de fietshelm waarmee ik twee jaar geleden een nogal zware valpartij maakte. Er zat een barst in en zoals we weten: een gebarsten fietshelm is waardeloos. Ook deze helm zwierde ik niet zonder emotie in het samenperstuig.





7508

Brugge, Kristus Koning - 250208


maandag 24 maart 2025

getekend 465

2006 (?)


boekverhaal 26

In deze rubriek heb ik het over door mij gelezen of in mijn bezit zijnde boeken waar een verhaal aan vasthangt of die iets bijzonders voor mij betekenen.

augustus 1983


UITZWETEN

Het was even schrikken toen ik daarnet mijn exemplaar vanop zijn plank naar beneden haalde. Het zelfklevende plastic dat ik er na de aanschaf in 1983 omheen had gedaan, bleek aan desintegratie onderhevig. Dit was geen slijtage, stelde ik vast, neen, dit was gewoon het uit elkaar vallen van materie; de tijd die zijn werk doet. Enigszins parallel, zo dacht ik toen ik de rudimentaire illustratie op het voorplat bekeek, met het eroderen van graniet op de Alpentoppen. Of met het wegsmelten van het ijs, waardoor sportief of sanitair bergtoerisme in grote mate zinloos is geworden.

De vertaling van Pé Hawinkels, die veel te vroeg en in elk geval onverwacht overleed, was in 1983 nog maar acht jaar oud (en werd in 2012 opgevolgd door die van Hans Driessen, al kan ik mij eigenlijk niet goed voorstellen dat zoiets al nodig was want Pé is nog steeds bijzonder goed leesbaar). De eerste druk verscheen in twee volumes, de tweede al in één. Ik bezit de derde druk uit 1980.

Ik herinner mij van toen ik ongeveer de leeftijd van Hans Castorp had dat De Toverberg de reputatie genoot van een schier onneembare vesting, een pièce de résistance. Pas als je dit boek wist te verwerken, mocht je jezelf een echte lezer noemen. En dat niet alleen omdat het 958 bladzijden telt maar ook omdat de inhoud, met eindeloze uiteenzettingen en oeverloze discussies, niet meteen gemakkelijk te noemen is. Ook al krikt de hete deerne Clawdia Chauchat het testosteron in het winterse sanatorium van laag pitje op tot kookpunt, het magnum opus van Thomas Mann is bepaald geen chicklit. Neen, het gaat om een pingpongspel van filosofische theses, een summa die niets minder wil zijn dan een ideologisch panorama waarin de tegenstellingen tussen barbarij en beschaving, rechts en links, emotie en rede, eeuwige terugkeer en vooruitgang, Reformatie en Verlichting tegen elkaar worden uitgespeeld en afgewogen. En dat aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog waarin, zoals bekend, het westerse optimisme kopje onder ging en je al hoog op een berg, gewikkeld in een deken op een ligstoel op het zonneterras van een superchique sanatorium, de tuberculose uit je lijf moest liggen zweten om dààr niets van te merken.

Welnu, een betere challenge kan de kandidaat-échte-lezer zich niet indenken. Ik zette mij in 1983 schrap voor een eerste superlange trip op deze rollercoaster en ik moet zeggen, het is een van de meest ingrijpende leeservaringen geworden die ik ooit heb gehad. Als dit literatuur van de bovenste plank was, dan kon het besteden van vele uren daaraan beslist geen tijdverlies worden genoemd. (Maar wat heet tijdverlies als je een verblijf van zeven dagen plant en uiteindelijk pas zeven jaar later naar de vlakte terugkeert?) Naphta, Settembrini, Castorp, Chauchat, Behrens, Peperkorn et tutti quanti zijn personages die voor mijn geestesoog altijd in leven zijn gebleven. En Mann werd een auteur die mij, hoe onsympathiek ik hem ook begon te vinden naarmate ik hem beter leerde kennen, plankvullend lief is gebleven. Ik herlas De Toverberg in 2003 en 2013 (toen ik er ook een uitgebreide samenvatting van maakte, die hier nog altijd te raadplegen is: https://pascaldigital.blogspot.com/search/label/toverberg ).

Nu ik het boek opnieuw in mijn handen houd, bekruipt mij het verlangen om mij nog eens onder te dompelen in dat afgeschermde biotoop waarin Mann hoog boven het wereldse gewoel de ideeën laat botsen. Voor een wereld in crisis lijkt De Toverberg een niet te versmaden rust- en afzonderingsplek om angsten uit te zweten en tot bezinning te komen. Eén rit op de roetsjbaan moet mijn exemplaar toch nog wel kunnen doorstaan alvorens helemaal uit elkaar te vallen.



Thomas Mann, De Toverberg (vertaling door Pé Hawinkels (1975) van Der Zauberberg (1924))


7507

250227


zondag 23 maart 2025

7506

Brugge, parking Carrefour - 250227


zaterdag 22 maart 2025

boekverhaal 25

In deze rubriek heb ik het over door mij gelezen of in mijn bezit zijnde boeken waar een verhaal aan vasthangt of die iets bijzonders voor mij betekenen.


mei 1983


FOTOGENIEK

Een korte, nauwelijks enkele maanden durende periode in mijn toen nog jonge leven had ik een boon voor Beckett. Hoe dat kwam, dat is nu definitief onachterhaalbaar geworden: na 1984 heb ik nooit nog iets van de enigmatische Ier gelezen. Ik probeer nu toch enkele redenen te bedenken waarom ik mij tot deze schrijver aangetrokken voelde – de enige die ertoe doet, namelijk in die mate onweerstaanbaar aangetrokken zijn door zijn geschriften dat ik erdoor in een toestand werd gebracht waarin ik alles van hem zou verslinden, is er niet bij.

Een mogelijke verklaring is het feit dat ik een uitvoering bijwoonde van het stuk met de staande geworden uitdrukking Wachten op Godot als titel. Het ging om de in de Vlaamse theatergeschiedenis legendarisch geworden versie met de toen nog kwieke Julien Schoenaerts – zijn tegenspeler was Jo De Meyere, die ik kende van De Heren van Zichem. Ik herinner mij hoe Vladimir en Estragon elkaar vanuit een vuilnisbak toespraken.

Een tweede mogelijke verklaring is een extraliteraire. Ik was namelijk in hoge mate geïntrigeerd door de beeltenis van de auteur. Samuel Beckett, zo las ik ergens, liet zich niet graag fotograferen. Toch komt het mij voor dat hij bijzonder fotogeniek is. Hij was een, vind ik nog altijd, bijzonder mooie en mooi ouder wordende man, met een krachtige karakterkop die zich zeer goed leende tot sprekende portretten. Ik zie niet iemand die zich niet graag laat fotograferen, veeleer integendeel: dit is iemand die wéét dat hij er goed uitziet. Nu goed, wat er ook van zij: die kop sprak mij aan en ik toonde mij luisterbereid.

De derde en waarschijnlijk enige echt juiste verklaring is: snobisme. Ik was er in mijn vroege twenties, vrij laat dus, toe gekomen om mij volop op de serieuze literatuur te storten en ik vond waarschijnlijk dat serieuze literatuur moeilijk en saai hoorde te zijn. Iedereen had wel gehoord van Beckett, maar niemand las hem. Toch niet in mijn omgeving. Dus zal ik mij wel exclusief hebben gevoeld door dat wél te doen. Enfin, door daar mee te beginnen want heel veel Beckett heb ik toch niet gelezen, hooguit een boek of drie, vier.

Van het drieluik Molloy / Malone sterft / Naamloos las ik enkel het eerste deel. Ik herinner me eindeloze zwerftochten door een bos, en dat er erg weinig in die roman gebeurt. De delen twee en drie bleven ongelezen. Het boek sleep ik al meer dan veertig jaar met me mee. Ik bewaar er drie bankbriefjes van een achterhaalde munteenheid in.





Samuel Beckett, Molloy / Malone sterft / Naamloos (1981, eerste druk 1970; vertaling van Molloy door Jacoba van Velde en F.C. Kuipers en van Malone meurt en L’Innomable door F.C. Kuipers)



7505

Brugge, Gulden-Vlieslaan - 250226


vrijdag 21 maart 2025

getekend 464

2006 (?)


9 * 61,2 * 26,7 * 145 * 479,1

Dudzele - Oostkerke - Hoeke - Siphon - Moerkerke - Donk - Oedelem-Berg - Sint-Pieters 



afscheid van mijn digitaal bestaan 507

voor deze rubriek selecteer ik de beste stukken die op deze blog zijn verschenen

20 juli 2020


ANNEMIE EN ROZEMIE

Helemaal op het eind van zijn aangrijpende afscheidsboekje met de, vind ik toch, erg mooie titel Zo verliep de tijd die me toegemeten was voert Dirk Van Duppen de poetsvrouw Annemie op. Annemie werkt voor de Katoennatie van Fernand Huts. En met dit ene, eenvoudige voorbeeld (velen zullen zeggen al te eenvoudige, ongenuanceerde, karikaturale voorbeeld – wel, dat ze dan maar argumenten aanvoeren) illustreert Van Duppen de onmenselijkheid van de kapitalistische logica. Want wat doet Huts? Hij doet wat alle kapitalisten doen die een kuisvrouw nodig hebben: hij speelt, op zoek naar de gunstigste voorwaarden, de ‘onderaannemers voor logistiek en onderhoud’ tegen elkaar uit. Dat is – binnen die kapitalistische logica die onze levens tot in de kleinste details beheerst – perfect legitiem. Van Duppen: ‘De bazen van die onderaannemingen wentelen dat af op de ploegbazen; de ploegbazen wentelen dat af op de mensen op de werkvloer: poetsvrouwen zoals Annemie.’ En wat is het gevolg voor Annemie, die op haar ‘ergonomische crocs’ al onder de werkdruk kreunde: ‘Hogere werkdruk, hogere efficiëntie, hogere jobonzekerheid, Annemie ervaart het als een vorm van pesten.’

Zou Fernand Huts ervoor kunnen zorgen dat Annemie in de beste omstandigheden kan werken, dat ze goed haar boterham verdient, ja dat ze zelfs iets als arbeidsvreugde en trots zou kunnen ervaren? Jazeker, Fernand Huts zou daar zeker voor kunnen zorgen. Maar het zal aan de reet van Fernand Huts roesten dat poetsvrouw Annemie een gelukkige werkneemster is. Als Annemie niet tevreden is, dan staan er nog vele Annemie’s of Djamillahs of Ludwina’s klaar om haar plaats in te nemen, ja zelfs voor nog minder dan wat Annemie nu nog verdient. Annemie zou er beter aan doen zich stil te houden en haar werk op tijd en naar wens afronden.

Zijn mensen in wezen goed? Dirk Van Duppen gelooft van wel. Solidariteit, zorg en liefde sluiten nauwer aan bij wat we werkelijk zijn: hulpeloze wezens die zonder zorg niet kunnen overleven. Niet the fittest kan surviven, zoals Darwin beweerde, maar de friendliest. ‘Wij zijn de enige sociale groepsdieren die niet kunnen overleven zonder de zorg van anderen.’

Als dat waar is, dan is het schrijnend om te moeten vaststellen dat het kapitalisme precies het tegenovergestelde in ons wakker maakt. ‘Het is het grote conflict van onze tijd: onze prosociale menselijke natuur versus de asociale maatschappelijke structuur van het neoliberalisme.’ Niet de solidariteit, maar het concurrentiële overwicht wordt beloond. Het systeem sluit niet aan bij de ware aard van de mens. Het is in elk geval niet een systeem dat solidariteit beloont in plaats van, zoals het nu is: concurrentie, gewiekstheid, Rücksichtslosigkeit. De ware kapitalist kijkt niet om, gaat eerst voor eigen winst en vermijdt dan misschien, in het beste geval, collateral damage. Wie dat op ‘de markt’ niet doet, wordt genadeloos weggeconcurreerd in deze survival of de meest gewetenloze.

Zo mocht ik onlangs getuige zijn van een gesprekje waarin een ondernemer (X.) vertelde over zijn trouwe werkneemster, een ándere Annemie. Laten we haar Rozemie noemen. Rozemie had twintig jaar voor X. gewerkt. In het zwart welteverstaan. X. zei – en dat was niet voor mijn oren bestemd maar ik kon het ook niet niet horen – dat hij haar die twintig jaar lang nooit méér dan 10 euro per uur had betaald. ‘Heb ik haar te weinig betaald?’ vroeg hij retorisch, en hij gaf zelf het antwoord: ‘Ik denk het wel.’ Maar onmiddellijk volgde de tweede vraag: ‘Was Rozemie gelukkig bij mij?’ En het antwoord: ‘Ik denk het wel, anders zou ze toch geen twintig jaar gebleven zijn.’

En hoe zit dat nu met mijn goedheid? Met mijn geloof in de goedheid van de mens?

Wanneer is een mens goed?

Ik ben geneigd het niet te geloven, dat ‘de mens’ goed is. Ik vrees dat de heb- en heerszucht en, in penibele omstandigheden, het overlevingsinstinct het altijd zullen halen op het altruïsme en de solidariteit, hoezeer die zich ook mogen manifesteren, ook en misschien zelfs bij uitstek in penibele omstandigheden. Maar wat ik wel denk is dat goedheid bestaat, onder meer, uit het willen geloven dat mensen goed zijn. Niet alleen in die zin was Dirk Van Duppen een goede mens.

De titel van het boekje, Zo verliep de tijd die me toegemeten was, vind ik mooi omdat de nadruk ligt op de tijd, niet op de persoon, en omwille van dat subtiele mengsel van gelatenheid en opstandigheid: de tijd die Van Duppen was toegemeten was afgemeten, te beperkt. Maar God, wat heeft hij veel met die weinige tijd gedaan!

Dirk Van Duppen, Zo verliep de tijd die me toegemeten was (2020).