woensdag 26 maart 2025

boekverhaal 27

In deze rubriek heb ik het over door mij gelezen of in mijn bezit zijnde boeken waar een verhaal aan vasthangt of die iets bijzonders voor mij betekenen.

augustus 1983


IN HET HART

De eerste keer dat ik iets las van Ton Lemaire moest ik nog twintig worden: De tederheid. Hoe ik daartoe was gekomen? De titel zal mij op de een of andere manier hebben aangesproken. Waar dat paarse boekje heen is, ik weet het niet. Heb ik het uitgeleend? Weggegeven? Het zou kunnen. In elk geval, het is niet meer in mijn bezit. Maar de man die het had geschreven, zat wel in mijn hoofd – en nog later zou ik hem in mijn hart sluiten. Een eerste connectie was in elk geval gemaakt.

De lectuur van Filosofie van het landschap twee jaar later bracht Lemaire en mij nog een stapje dichter bij elkaar. Dat boek is wél nog in mijn bezit – het ligt hier voor me, het vertoont de sporen van een intense, studieuze lectuur. Die heeft niet mogen baten: de inhoud van het gelezene is mij grotendeels ontvloden. Wat ik wel nog weet, is, ten eerste, dat ik het als een verademing ervoer dat het vak dat ik studeerde, filosofie, blijkbaar ook over dingen kon gaan die concreet waren (landschap, natuur, reizen, toerisme, wonen, enzovoort) en, tweedens, dat de teksten van Lemaire voor mij een eerste echte bewustwording teweegbrachten van wat zich toen al ongeveer een decennium was beginnen af te tekenen als de ‘milieu-krisis’ (achterplat, met in die tijd modieuze zogenaamd progressieve spelling). Lemaire, overigens, had zijn boek geschreven nog voor het rapport van de Club van Rome, dat volgens velen het einde inluidde van de naïeve, ongeproblematiseerde en, jammer genoeg pas achteraf als dusdanig erkende, ronduit onverantwoorde omgang met de natuur.

Later zou ik nog meer Lemaire lezen: Over de waarde van kulturen, Sporen in het landschap, Wandelenderwijs, Met open zinnen, De van van Prometheus, Mettertijd, Met lichte tred, Tegen de tijd. Sommige van die boeken herlas ik al eens. En er staan er hier nog een paar ongelezen in de kast. Ik liet er telkens enkele jaren overheen gaan, wat er zeker toe heeft bijgedragen dat al die boeken enigszins op elkaar begonnen te lijken. Ik vermoed dat het is omdat Lemaire zo’n auteur is die eigenlijk alles al meteen heeft gezegd – wat volgt kan alleen maar herhaling en uitdieping zijn.

Ondertussen is de man, geboren op 6 oktober 1941, stokoud geworden. Er hangt een sfeer van heiligheid rond hem, iets mythisch, iets wat aansluit bij zijn aangehouden pogingen om in het immanente altijd een opening te zoeken naar wat dat immanente overstijgt. Lemaire ruilde een geconsolideerd bestaan als naar verluidt nogal saaie professor in voor een teruggetrokken en precair leven als kluizenaar ergens in het diepe Frankrijk. Op de schaarse foto’s die van hem te vinden zijn zien we een getaande, scherpe kop (die mij bizar genoeg aan die van Johan Cruijff doet denken) op een op het uitgemergelde af leptosoom lichaam. Lemaire zoekt de publiciteit niet op, het zou zelfs moeilijk zijn om de man te benaderen. Gestaag en koppig blijft hij zijn tegelijk onheilspellende en sussende boeken de wereld insturen.

De toon van deze hedendaagse wijze herken ik uit de duizend: hij schrijft gaaf en mild, als iemand die zeer goed weet hoe ongefundeerd de hybris is waarmee de mensheid zichzelf centraal stelt en hoe erg de toestand daardoor geworden is, maar die beseft dat hij voorzichtig moet spreken ten einde de mensen geen schrik aan te jagen over wat onvermijdelijk op hen afkomt. Lemaire wil nadrukkelijk geen onheilsprofeet zijn. Hij blijft, ondanks alle indicaties voor het tegendeel, wijzen op het mooie en waardevolle in de natuur en in de mens. Misschien heb ik hem daarom in mijn hart gesloten. Omdat ik weet dat hij gelijk heeft maar mij toch geen pijn doet.


Ton Lemaire, Filosofie van het landschap (1970)