maandag 2 november 2015

vierenvijftig 22




26 oktober 2015

maandag

Behalve wat contrast bijwerken of soms eens, zonder de oorspronkelijke verhoudingen van het formaat te veranderen, iets bijknippen, of van een kleur- een zwart-witfoto maken: dat zijn de enige Photoshopbewerkingen die ik mij veroorloof. Zelden ga ik zitten knoeien met luchten dramatischer te maken of kleuren te wijzigen of wat weet ik al niet wat je kunt doen om een foto effectvol en aansprekelijker te maken – ik wil de werkelijkheid tonen zoals ik haar zie en dat is niet anders dan zoals iedereen haar zou kunnen zien als hij maar goed keek. Trouwens, ik beheers die technieken niet, ik heb nooit met Photoshop leren werken en ik neem er ook de tijd niet voor. Het is dan ook een beetje teleurstellend dat de eerste foto sinds jaren waar ik wél aan heb zitten knoeien, en dan nog op een manier die er vrij amateuristisch uitziet, zo’n bijval genoot op het net. Nooit eerder kreeg ik zoveel gunstige commentaren op een foto – ja, uitgerekend op een foto waarvoor ik me zelf een beetje geneer. ¶ Niet de televisie op zich is de oorzaak van de desalfabetisering en ontlezing waaraan de jongste generatie lijdt, maar wel het feit dat die generatie, door toedoen van de televisie, veel minder verbale interactie heeft gehad met ouders en leeftijdsgenoten. Of dit inzicht: Hoe dichter productie en consumptie bij elkaar staan, bijvoorbeeld in een stedelijke omgeving waar ambachten en kleinhandel nog aanwezig zijn, hoe minder reclame impact kan hebben – de verbruiker ziet dat het product kwalitatief is, het hoeft niet te worden aangeprezen door middel van leugenachtige reclame. (Jonathan Franzen, De kunst van het alleenzijn). ¶ Ironie is een manier om niet ten volle in de werkelijkheid te staan, je doet alsof ergens anders zich iets afspeelt waar je straks heen gaat en dat voor jou belangrijker is – maar zo’n ergens anders is er niet, je belazert jezelf. Ironie is een strategie om het risico van gezichtsverlies te vermijden. De ironische onverschilligheid is altijd een voorgewende, nooit een authentieke, volledige, onverschilligheid. (Joost de Vries, Vechtmemoires) Kijk hoe de sociale media perfect bij die ‘postmoderne’ (of 'postpostmoderne') attitude aansluiten: op het net kun je altijd ongehinderd niet voluit gaan in een emotie. Je hoeft je niet te engageren, je houdt altijd een vluchtweg open. Je kunt even iets zeggen, maar niemand zal je, zoals wanneer je elkaar in de ogen zou kijken, zeggen wat voor een hufter of lafaard of stomkop je eigenlijk bent. Het leidt tot versnippering – zoals je op een receptie uitkijkt naar andere en betere gesprekspartners dan de persoon die tegenover je staat en waarmee je, glas in de hand, nietszeggendheden staat uit te wisselen. En op het einde van de avond heb je niet één werkelijk contact gehad. Het ongeduld. De irritatie en frustratie die het gevolg zijn van het niet tot keuzes komen, ook niet de keuze voor een emotie. Je komt er niet toe omdat een keuze maken altijd ook de aanvaarding inhoudt dat je voor een aantal mogelijkheden niet kiest. Wij leven in een tijd waarin we alles willen en waarin we, door angstvallig niets aan ons te laten voorbijgaan, veronderstellen dat we daardoor niets missen – wat natuurlijk niet waar is, maar we missen het overzicht om te zien dat wat tot ons doordringt maar een verwaarloosbare fractie is van alles wat is. De ironicus kiest niet en daarom plaatst hij de grote woorden tussen aanhalingstekens. Hij kan niets meer ernstig nemen, hij weigert om in iets te geloven, om er zich volledig achter te zetten. Hij weigert zijn vermeende autonomie uit handen te geven. Wie iets tussen aanhalingstekens plaatst, schort zijn eigen oordeel erover op, en daarmee meteen ook zijn engagement. Het gebruik van emoticons is van dezelfde orde. Wanneer alles ironisch is geworden, wordt een gebruiksaanwijzing voor ironie noodzakelijk: ‘Let op, dit is écht ironisch!’ – waardoor de glimlachende en knipogende smiley zelf paradoxaal genoeg in de mededeling het enige niet-ironische element wordt.