zaterdag 14 november 2015

driekleur 222



Terwijl er een abnormale hoeveelheid bloed naar één welbepaald lichaamsdeel wordt gestuwd, voelt Bunny dat hij een maalstroom van associaties binnen wordt getrokken; en daarin is het sprookjesachtige meisje vóór hem – met haar blauw aanlopende lippen, de druppel helderrood bloed in haar elleboogholte, de dodelijke injectiespuit en de zwartgeblakerde lepel op het tafeltje voor haar – inderdaad de deeltjesversneller van de tijd en het verlangen die alle rondwervelende stukjes behoefte verenigt, gelijk de gloeilamp het stop, tot leven gewekt door Bunny’s ontaarde verdriet. In deze duistere, afgezonderde kamer is Bunny door de spiegelwand gelopen, de dood zelf in – haar dood en misschien die van hemzelf.
‘Laat mij maar,’ zegt Bunny en hij neemt de sigarettenpeuk tussen haar vingers vandaan en gooit hem in een uitpuilende asbak. ‘We willen niet dat het hele huis afbrandt,’ zegt hij.
Hij knielt voor haar neer en veegt de as van de sigaret van haar verbleekte gele hemdje.

Nick Cave, De dood van Bunny Munro, 222-223