woensdag 25 november 2015

vierenvijftig 45




© Mon Oncle d’Amérique

18 november 2015

woensdag

Gisteren zag ik iets passeren op Facebook over een onderwijzeres die in Antwerpen veel met allochtone kinderen te maken heeft, ook vluchtelingenkinderen die aan oorlogsgebied ontkomen zijn. Zij sprak met die kinderen over de gebeurtenissen in Parijs, en zij kreeg uitermate volwassen antwoorden. Een van de kinderen had het over de rekrutering van Syriëstrijders. Hij wist te vertellen dat er computerspellen bestaan waarop je als IS-strijder zoveel mogelijk slachtoffers moet proberen te maken. Blijkbaar houden de échte IS-strijders dit in de gaten want wie het in het spel goed doet, wordt door hen uitgenodigd om het ook ‘in het echt’ eens te komen uitproberen. Fictie en werkelijkheid raken hier op een kwalijke manier in elkaar verstrengeld en men vraagt zich af in hoeverre een wetgeving die zich nog door de strikte scheiding tussen beide laat leiden wel echt actueel is en efficiënt kan zijn. (Dat is een ingewikkelde manier om te zeggen dat het een schande is dat dergelijke spellen überhaupt kunnen bestaan.) ¶ Regelmatig vergelijkt Alain Resnais zijn personages in Mon oncle d’Amérique met ratten in een proefopstelling – een techniek die een jaar of veertig geleden nog niet not done was in de folterkabinetten van de behaviouristische psychologie. Proefopstelling: een bak met twee kamers A en B. Als rat in A zit, krijgt hij elektrische schokken toegediend, uiteraard na een pieptoon. Hij vlucht meteen door het open deurtje naar kamer B. Op den duur vlucht hij al onmiddellijk na de pieptoon en vóór de schok. Een rat kan leren. Wat gebeurt er nu als het deurtje op slot gaat? En wat als het deurtje op slot gaat en er zitten twee ratten in de val? Dat soort zaken. Midden in de film van Resnais, een typisch middleclass Frans psychodrama, met mannen en vrouwen die de zaken nodeloos ingewikkeld maken en op den duur ook niet meer goed weten waarin of waaruit, krijgen de personages opeens een witte rattenkop op hun hoofd. Of we zien een van die witte laboratoriumratten door een schaalmodel van een inmiddels vertrouwd burgermansinterieur trippelen, op zoek naar de uitgang. De amoureuze verwikkelingen worden nog min of meer in goede banen geleid, maar ook op grotere schaal speelt de grote verwantschap met dieren ons, mensen, veel parten. Daar laat Resnais geen twijfel over bestaan wanneer hij ons op het eind van de film meeneemt door een door bombardementen getroffen en achtergelaten stad. Het menselijk verkeer wordt geregeld door verlangens, afspraken daarover, inhibities als het nodig is, maar vaker dan ons lief is, en steeds vaker naarmate we met meer zijn op een klein terrein, koken de potjes over en krijgen we met geweld en destructie af te rekenen. Schoonheid en goedheid blijven mogelijk maar wat Resnais ons toont, is wel een tamelijk ongemakkelijke waarheid. ¶