woensdag 16 juli 2014

tour 94



8 mei en 15 juli 2014

dag 10.6

Als je fietst, staan je zintuigen open – veel opener in elk geval dan als je reist in het gesloten blik dat een auto is, zeker als daarin ook nog populaire deuntjes worden afgedraaid. Het was Jozef die me indertijd wees op het bestaan van de duidelijk waarneembare verschillen tussen de motorgeluiden van verschillende auto’s. Ik had daar voorheen nooit op gelet – en zo gaat het ook, dat is de essentie van didactiek, die zich altijd ook door Eros laat dicteren: iemand wijst jou op iets en hoe liever je die persoon ziet, hoe beter zijn les aankomt. (Iemand die jou niet na aan het hart ligt, zal jou niets leren, tenzij natuurlijk zijn les met schâ en schande gepaard gaat en eventueel met pijn.)

Indertijd: dat moet, al ben ik dat nu niet meer helemaal zeker, 1983 of daaromtrent zijn geweest en dus inmiddels ook alweer een slordige dertig jaar geleden. In die tijd bestond er in het verkeer nog een diversiteit aan autogeluiden – nu is dat allemaal weggerationaliseerd, als je al iets hoort tenminste. Een Peugeot klonk nog niet als een Citroën, een Citroën kon je duidelijk onderscheiden van een Volkswagen, en R4’tjes herkende je puur op het geluid van hun motor. Volkswagen had dat heel eigen, herkenbare Volkswagengeluid – dat was omdat de Volkswagen-motor iets bijzonders had dat ik nu niet kan benoemen en dat Porches ook hadden. En een 2PK’tje herkende je uit de duizend.

Ik herinnerde het mij van die geluiden toen ik vandaag een ‘geit’ achter mij aan hoorde aankomen: je hoort hoe de cilinders lucht aanzuigen en weer uitstoten en daarbij een slepend gerucht produceren als van een die hees is van te lang te blaten.

En dan hebben we het nog niet over de moto’s gehad, die hadden ‘indertijd’ ook elk een eigen stem: BMW, Guzzi, de Jappen… – maar ook die diversiteit is intussen grotendeels verdwenen. Enkel de Harleys produceren nog een herkenbaar lawaai, maar daar is het Harley-rijders nu net om te doen, me dunkt, nog een geluk dat ze enkel op zondag buiten komen.

Kleine brommertjes, of liggertjes of, zoals S.C. ze noemde ‘kleine gitarrekes’, zijn er in Frankrijk veel minder dan vroeger maar ze zijn nog altijd even lawaaierig – waarbij ik echt geen onderscheid weet te maken tussen de verschillende merken maar ik denk dat de meeste Peugeots zijn. Ze zijn iets minder gammel dan vroeger, heb ik de indruk, maar niet minder agressief en asociaal. En ze worden nog altijd bemand door uitgeschoten slungels, pubers, kerels die te lui zijn om te fietsen en die nog altijd, vreemd genoeg, denken dat het statusverhogend is om zich met hels kabaal naar het dorpsplein te verplaatsen om daar een eind te chillen met een paar soortgenoten die ook nog geen lief hebben gevonden. Ik heb het over de motorfietsen met een cilinderinhoud van 50 cc of minder. Snerpend komen ze in de verte aan, je zou gek worden van hun geknetter wanneer ze dichterbij komen en je, bij het voorbijsteken, de daver op het lijf jagen, en hun hels en scherp lawaai sterft maar heel langzaam uit wanneer ze, altijd veel te traag in verhouding met het aantal decibels dat ze produceren, moeizaam uit het zicht en het gehoor verdwijnen.

(En dan wijd ik nu even een totaal abstracte want niet aan individuele gevallen gewijde gedachte aan wat er geworden is van die nozems die dertig jaar geleden, zo vlak voor hun twintigste, op de hier geschetste wijze de buurt terroriseerden. Ik schat dat sommigen van hen zo’n monumentje hebben gekregen zoals je ze hier en daar langs de openbare weg aantreft: foto, teddybeer en een verslenste bloem.)