6 mei en 4 juli 2014
dag 8.4
Wat kom ik hier in godsnaam
zoeken? Wat is die nostalgie die mij hierheen drijft? Wat is die zelfkwelling,
die zich uit in het feit dat ik toch ga daarheen waar ik wéét dat ik niet zal
terugvinden wat er mij ooit zo dierbaar was? Vanwaar deze zucht naar vergeefse
en ijdele pelgrimages? Waarom dit masochistische talen naar teleurstellingen?
Misschien is dit wel iets wat ik moet afleren.
Maar Saint-Nazaire is dan ook zo’n
bijzondere plek. Er is niet alleen de herdenking van iets ongerepts in mij dat
mij hierheen drijft, iets onbezoedelds. Er is ook de koestering van het echte
Frankrijk – of van dat Frankrijk waarvan ik dénk dat het het echte is, het idee ‘Frankrijk’ dat ik in mijn geest
heb gevormd: het Frankrijk van Cartier-Bresson en van Ed van der Elsken, Édouard
Boubat, Robert Doisneau… Het Frankrijk van de DS waarover Roland Barthes schrijft
in Mythologies. Of van La Grande Vadrouille en de esbattementen
van Funès en Bourvil. Het Frankrijk van Charles Trenet en Georges Brassens. Het
Frankrijk van Cees Brusse en Pierre Bonte. Het Frankrijk van de Fransen met hun
béret, Frans brood, fles wijn. Het
Frankrijk van de clichés. Een Frankrijk waarin, in dit Saint-Nazaire-le-Désert,
plots een facteur op een fiets zou kunnen aanwaaien (Jacques Tatischeff!) terwijl
op het schoolplein kinderen joelen, gindse slager zijn rolluik ratelend optrekt
en aan de overkant van het plein de tingeltangel van de bar de aankomst van een
klant verraadt. Veel is verdwenen. Maar toch, veel verwijst nog naar dat
verdwenene en voedt mijn nostalgie, simpelweg door er niet meer te zijn: de
plastic in plaats van de stenen kilometerpalen; de internationale
computerletters die op de puien die ooit alleen in Frankrijk voorkomende uitbundige
cursiefkapitalen hebben verdrongen; de formica die in de cafés het hout heeft
vervangen; de auto’s die niet meer roesten zoals weleer; de afwezigheid van lege
pakjes Gauloises en Gitanes in de bermen. Enzovoort, enzovoort. De nostalgicus
ziet altijd ook wat er niet meer is.
Hij stort het sediment van zijn geheugen in de immer veranderende stroom van de
werkelijkheid en kijkt naar hoe het nog eens wegspoelt, en nog eens, en nog
eens – en hij weet dat er van die verdunning uiteindelijk niets meer zal
overblijven. Omdat het definitief wég zal zijn, omdat hijzelf al evenzeer tot verdwijnen
is veroordeeld en het dus niet meer zal kunnen zien.
En kijk, in díe zin is nostalgie
dan misschien toch niet zo’n fout sentiment.
Het is een bescheiden memento mori.
Het kan volwassen worden en zich laten ombuigen tot een verhoogde attentie voor
het heden. Het kan inspireren om zelf een bijdrage te leveren opdat de dingen
wat langer zouden blijven. Ook voor
anderen.