ASTRONAUT
Nu alle witte
plekken op de kaarten zijn ingekleurd, is er een ander soort helden nodig om de
eigen onbeduidendheid aan af te meten. Zeker als je nog een kind bent, bewoner
van een klein en overzichtelijk universum met veel onverkend terrein daarbuiten.
Livingstone, Amundsen, Hillary, Picard: ze hebben allemaal hun werk gedaan.
Alles is ontdekt, de diepste jungle, de heetste woestijn, het koudste punt, de
hoogste en meest onherbergzame berg, de diepste zee. Er is tijd en ruimte voor
nieuwe grensverleggers.
Toen ik de
leeftijd had en vatbaar was voor bewondering voor dit soort exploten, diende
een nieuw type held zich aan in de gedaante van mannen in lompe witte pakken,
een goudvisbokaal op hun hoofd geschroefd, zuurstofflessen met een antenne op
de rug en op hun mouw een Amerikaans vlaggetje. Wij noemden deze mannen astronauten. Wist ik veel dat dat woord uit
ster + varen was gevormd. Of kosmonauten
als het Russen waren, maar dat bleven schimmige tegenhangers. Astro- en
kosmonauten waren in een spannende strijd verwikkeld. Wij waren het exponent
van onze tijd en supporterden voor de astronauten.
Wij volgden de verticale
lanceringen op de televisie, waren getuige (zonder echt de historische
draagwijdte te beseffen van wat we zagen) van de maanlandingen, leefden mee met
de geaccidenteerde reis van de capsule met het ongeluksgetal. Een kleine kegel
hing aan een parachute boven het water, viel in de baren, bleef dobberen. Op
wankele benen lieten de teruggekeerden zich verwelkomen.
De Russen landden
altijd op vaste grond. Daar hadden ze genoeg van.
Op een gegeven
ogenblik hield het op. Er werd niet meer naar de maan gereisd. De profetieën
van Verne en Hergé waren werkelijkheid geworden. De verwezenlijkingen kregen
het karakter van een herinnering, hun realiteitsgehalte zakte opnieuw af naar
het niveau van de voorspellingen in sciencefiction en stripverhaal. Was het wel
allemaal gebeurd zoals men ons voorhield dat het gebeurd was? Voor de lange
verblijven in ruimtestations konden we maar in beperkte mate nog enige
belangstelling opbrengen. Dat ene Frimout uit Poperinge zich ook astronaut
mocht noemen, neen, dat was een demystificatie. De beelden van een buitenboords
rondzwevende ruimtevaarder die af en toe – maar steeds sporadischer – nog het
nieuws haalden, hadden nog wel een aparte poëzie. Eigenlijk had de bizarre
esthetiek van het ontploffende ruimteveer Challenger een tijdperk van beate
bewondering afgesloten.
Nu moeten we het,
om onze honger naar helden te stillen, stellen met excentrieke exploten van
lieden die wekenlange zwaar gesponsorde ballonreizen maken, maanden over
oceanen dobberen, zich door de wind getrokken op ski’s over de poolkappen
verplaatsen. Dat zijn de helden van vandaag maar ze spreken niet half zoveel
tot de verbeelding als de astronauten van weleer – of is dat omdat ik
ondertussen zes keer zo oud ben geworden? Zouden mijn kinderen, opgroeiend met virtuele
helden, even gefascineerd zijn geweest mocht de verovering van de ruimte enkele
decennia later hebben plaatsgevonden?
Eén astronaut zal
altijd op mijn bijzondere belangstelling mogen rekenen: Michael Collins. Hij
was het die rond de maan bleef cirkelen toen zijn twee reisgezellen daar
geschiedenis schreven. Hij was een rondcirkelende voetnoot. Maar evenzeer een
held. Terwijl zijn maten met tweeën in de spotlight mochten staan, overwon hij in
eenzaamheid en schaduw de angst.