donderdag 3 juli 2014

mijn woordenboek 383



ASTRONAUT

Nu alle witte plekken op de kaarten zijn ingekleurd, is er een ander soort helden nodig om de eigen onbeduidendheid aan af te meten. Zeker als je nog een kind bent, bewoner van een klein en overzichtelijk universum met veel onverkend terrein daarbuiten. Livingstone, Amundsen, Hillary, Picard: ze hebben allemaal hun werk gedaan. Alles is ontdekt, de diepste jungle, de heetste woestijn, het koudste punt, de hoogste en meest onherbergzame berg, de diepste zee. Er is tijd en ruimte voor nieuwe grensverleggers.

Toen ik de leeftijd had en vatbaar was voor bewondering voor dit soort exploten, diende een nieuw type held zich aan in de gedaante van mannen in lompe witte pakken, een goudvisbokaal op hun hoofd geschroefd, zuurstofflessen met een antenne op de rug en op hun mouw een Amerikaans vlaggetje. Wij noemden deze mannen astronauten. Wist ik veel dat dat woord uit ster + varen was gevormd. Of kosmonauten als het Russen waren, maar dat bleven schimmige tegenhangers. Astro- en kosmonauten waren in een spannende strijd verwikkeld. Wij waren het exponent van onze tijd en supporterden voor de astronauten.

Wij volgden de verticale lanceringen op de televisie, waren getuige (zonder echt de historische draagwijdte te beseffen van wat we zagen) van de maanlandingen, leefden mee met de geaccidenteerde reis van de capsule met het ongeluksgetal. Een kleine kegel hing aan een parachute boven het water, viel in de baren, bleef dobberen. Op wankele benen lieten de teruggekeerden zich verwelkomen.

De Russen landden altijd op vaste grond. Daar hadden ze genoeg van.

Op een gegeven ogenblik hield het op. Er werd niet meer naar de maan gereisd. De profetieën van Verne en Hergé waren werkelijkheid geworden. De verwezenlijkingen kregen het karakter van een herinnering, hun realiteitsgehalte zakte opnieuw af naar het niveau van de voorspellingen in sciencefiction en stripverhaal. Was het wel allemaal gebeurd zoals men ons voorhield dat het gebeurd was? Voor de lange verblijven in ruimtestations konden we maar in beperkte mate nog enige belangstelling opbrengen. Dat ene Frimout uit Poperinge zich ook astronaut mocht noemen, neen, dat was een demystificatie. De beelden van een buitenboords rondzwevende ruimtevaarder die af en toe – maar steeds sporadischer – nog het nieuws haalden, hadden nog wel een aparte poëzie. Eigenlijk had de bizarre esthetiek van het ontploffende ruimteveer Challenger een tijdperk van beate bewondering afgesloten.

Nu moeten we het, om onze honger naar helden te stillen, stellen met excentrieke exploten van lieden die wekenlange zwaar gesponsorde ballonreizen maken, maanden over oceanen dobberen, zich door de wind getrokken op ski’s over de poolkappen verplaatsen. Dat zijn de helden van vandaag maar ze spreken niet half zoveel tot de verbeelding als de astronauten van weleer – of is dat omdat ik ondertussen zes keer zo oud ben geworden? Zouden mijn kinderen, opgroeiend met virtuele helden, even gefascineerd zijn geweest mocht de verovering van de ruimte enkele decennia later hebben plaatsgevonden?

Eén astronaut zal altijd op mijn bijzondere belangstelling mogen rekenen: Michael Collins. Hij was het die rond de maan bleef cirkelen toen zijn twee reisgezellen daar geschiedenis schreven. Hij was een rondcirkelende voetnoot. Maar evenzeer een held. Terwijl zijn maten met tweeën in de spotlight mochten staan, overwon hij in eenzaamheid en schaduw de angst.