donderdag 24 februari 2011

mijn woordenboek 303

ANACHRONISME

In sommige tijdsgewrichten is het een eer zich aan anachronismen te begeven. Ik heb ooit iemand gekend die vertelde dat hij in de zeventiende eeuw had willen leven. Zwaar geïndoctrineerd door de vooruitgangsgedachte als ik ben, had ik weinig fiducie in deze naar mijn smaak ietwat provocerende uitspraak. Maar de man had argumenten, en ze overtuigden. In menig opzicht was, in onze contreien, de zeventiende-eeuwer beter af. In enkele opzichten zeker niet, maar in menig wel – en daar viel, na een interessante monoloog, geen speld tussen te krijgen. Om te beginnen waren ze al met veel minder – en daar, door met te veel te zijn, begint natuurlijk al alle miserie. Er was een veel rechtstreeksere band met de natuur, met het biotoop. Materialen werden kunstig en ambachtelijk omgevormd tot voorwerpen – en alleen die voorwerpen werden gemaakt, en hersteld, die men nodig had. Bezit had een heel andere impact op de mensen, men hechtte er nog niet zo’n belang aan. Generaties waren doorgeefluiken. Er was respect en ontzag, en dankbaarheid voor het leven en voor het feit dat men een tijdje in leven mocht blijven als men dat geluk had.

Ik weet niet of ik de argumenten van mijn zegsman hier adequaat verwoord, het gesprek heeft zich te lang geleden ontsponnen en mijn geheugen is door een toevloed van alweer veel te veel andere gedachten en gezichtspunten oververzadigd. Maar in die richting ging de strekking van zijn betoog wel.

Mijn zegsman zag er eigenlijk ook wel een beetje uit als een wandelend anachronisme. Niet dat hij er als een zeventiende-eeuwer bijliep maar dan toch, met zijn stevige bakkebaarden en ribfluwelen pak en geurende pijp, veeleer als een Britse landlord van ergens halverwege de negentiende eeuw, een personage uit – schat ik want ik ben daar weinig mee vertrouwd – een roman van Jane Austen.

J., mocht je dit lezen: ik stuur je bij deze mijn saluut.

Zelf zou ik het zo niet weten in welke tijd ik zou willen leven. Dat ik in onvrede verkeer met mijn tijd: laat daarover geen twijfel bestaan. Ik denk namelijk dat wij in onze tijd leven zonder goed te beseffen dat het klimaat in wezen totalitair is, onvrij en over het algemeen nogal mensonterend omdat het ons reduceert tot een domme en zwijgende massa van onkritische consumenten. Bovendien zijn we daarbij een en ander definitief om zeep aan het helpen en dat is ook niet iets om zich goed bij te voelen in zijn vel.

Ik denk soms: de jaren vijftig. Jong zijn in de jaren vijftig. Het ergste overleefd hebben, daar niet als volwassene aan te moeten hebben deelgenomen, en ontwaken in een klimaat van ontluikende vrijheid en exploratie, met een nog onbezorgde toekomst voor de boeg. Nog enthousiast kunnen zijn en onbezwaard – en ondertussen ook loskomen van geestelijke bevoogding c.q. repressie, penurie en onhygiënische toestanden. Jive, twist en rock, een ironische knipoog van Marc Sleen en aan het eind van dat wonderlijke decennium de glinsterende ballen van het Atomium. Of Parijs in de fifties… Musette en ginguette. Een eerste keer Georges Brassens horen op een 33-toerenplaat. De eerste keer een DS zien langsrijden, wie weet er zelfs eens een besturen.

Ach ja, ik weet het niet. Ik stel het allemaal te proper voor, ongetwijfeld. Ik hoor in de verte al het spottende commentaar: ‘Je weet niet wat het was in de vijftiger jaren te moeten leven. De bekrompenheid, de verveling, de dreigende kappen van de nonnen. De Koude Oorlog.’

Misschien is het leven dat wij nu leiden te comfortabel om onszelf in een andere tijd te kunnen projecteren. We zijn versuft en missen daartoe de nodige fantasie. En we zijn, laat ons eerlijk zijn, te verslingerd aan onze materiële welstand om ook maar in overweging te nemen dat we er iets van zouden laten schieten.