maandag 14 februari 2011

mijn woordenboek 300

AMOREEL

Ik heb het altijd al een moeilijke begrippencluster gevonden: ‘moreel’, ‘immoreel’ en ‘amoreel’. Het verwarrende is dat ‘immoreel’ en ‘amoreel’ zich elk op een andere manier tot ‘moreel’ verhouden – waarmee ze dus een soort van driehoeksverhouding aangaan. En de gemeenschappelijke term, ‘moreel’, wisselt dan ook nog eens van pet, naargelang hij zich tot de ene dan wel tot de andere verhoudt.

In de relatie met immoreel moet ‘moreel’ gunstig worden ingekleurd: het morele valt hier samen met het goede want immoreel heeft altijd de connotatie van verkeerd, slecht, kwaad. In de relatie met amoreel daarentegen is ‘moreel’ ethisch neutraal want beide termen zeggen of er al (‘moreel’) dan niet (‘amoreel’) moraliteit in het geding is, ongeacht of het nu om goed of kwaad gaat. ‘Amoreel’ betekent niet ‘kwaad’ of ‘slecht’ maar heeft de betekenis van ‘zich aan elke morele benadering onttrekkend’, ‘niet in categorieën van moraliteit te vatten’ – en in deze relatie heeft de term ‘moreel’ slechts een neutrale en zeker niet noodzakelijk een gunstige inkleuring.

Het begrip ‘amoreel’ glijdt mij ook op een andere manier door de vingers (als water, als zand van het strand) omdat impliciet wordt verondersteld dat dat- of diegene waarvan of van wie het gezegd wordt toch minstens over het vermogen moet beschikken om moreel te kunnen zijn. Rotsblokken, bomen en wolken zijn amoreel: ze onttrekken zich aan elke morele benadering of kwalificatie – maar het heeft geen zin ze zo te noemen want een rotsblok, een boom of een wolk kunnen nooit of te nimmer moreel zijn omdat ze daartoe niet over de nodige vrijheid beschikken. Hetzelfde geldt voor de tijd, het toeval, de geschiedenis, de wind en het weer. Aardbevingen en de loop van de geschiedenis zijn onverschillig ten aanzien van het lot der mensen. Idem voor de meeste artefacten (pollepels, strijkijzers, gloeilampen en verkavelingsarchitectuur – al zijn sommige realisaties in die laatste categorie ronduit immoreel). Bij bepaalde hogere en domesticeerbare diersoorten begint het wel zin te hebben te zeggen dat ze amoreel zijn. Katten lijken zich te kunnen bezondigen aan zinloos geweld. Je hebt honden die een blinde de straat over helpen. En sommige papegaaien bezigen krachttermen. Toch, dat voel je zo aan, kun je ze niet amoreel noemen want uiteraard trekken ze zich van goed en kwaad niets aan. Niet omdat ze dat niet willen maar omdat ze dat niet kunnen: de kat die met de nog levende muis speelt en hem dan achteloos laat liggen kan niet moreel zijn want hij beschikt niet over de mogelijkheid om zijn instinct niet te volgen. Papegaaien papegaaien alleen maar en die hond is hondstrouw, wat nog iets anders is dan trouw. Toch slaat het begrippenpaar ‘moreel/amoreel’ op iets bij deze dieren. Het is bijzonder moeilijk om een dobermannpincher die net het kind van de buren voor het leven heeft verminkt los van enige moraliteit te benaderen. Een paard dat gaat liggen omdat zijn baas is gestorven werkt ook op het gemoed. Het zijn grensgevallen: natuurlijk volgen die beesten hun instinct maar wat ze doen, of niet doen, zien wij wel met een moraalbril op de neus. Dobermann en paard zijn geen morele wezens, maar ze zijn wel vatbaar voor onze morele projecties en in die zin zouden we ze eventueel amoreel kunnen noemen.

Met mensen is het lastiger. Daar is zowat álles met moraliteit beladen – elke handel en wandel – en wordt het bijzonder moeilijk te begrijpen hoe een mens amoreel zou kúnnen zijn. Immoreel, geen probleem, maar ámoreel? Toch is er een omvangrijk domein van de menselijke activiteit dat die kwaliteit claimt, en wel een waarvoor een grote, zoniet de grootst denkbare, hoeveelheid vrijheid nodig is. Ik heb het over de kunst. Kunst zijnde het geheel van artefacten met artistieke pretentie. De kunst kan – en sommigen zullen zeggen: móet – amoreel zijn. Uitgerekend de kunst, die net het meest wordt gekenmerkt door wat je nodig hebt om moreel te kunnen zijn, namelijk vrijheid. Als dat geen paradox is om u tegen te zeggen!

Ik besef dat hierover bibliotheken in de afdelingen moraalfilosofie en esthetica kunnen worden volgeschreven en ik laat dat dan ook maar over aan de vakspecialisten en andere mensen met veel tijd of die daarvoor worden betaald. Ik beperk mij tot twee summiere kanttekeningen, die ik nog louter voor de sport toevoeg om diegenen die mij tot hier zijn gevolgd te plezieren.

Eerste kanttekening. Volgens velen moet kunst geëngageerd zijn. In die zin kan kunst niet amoreel zijn want engagement veronderstelt een ethische keuze. Hier past het een onderscheid te maken tussen intentie en resultaat. Ik ben geneigd te geloven dat kunst die de intentie heeft geëngageerd te zijn vaak in esthetisch opzicht tekortschiet. Het kan natuurlijk wel, maar naar mijn aanvoelen staat de morele intentie esthetische excellentie vaak in de weg. Zo verdienen bijvoorbeeld kunstwerken die in dienst staan van een bepaalde ideologie altijd eerst en vooral onze grootste en meest alerte argwaan.

De tweede kanttekening is dat kunst, die nooit immoreel kan zijn en ook niet de intentie hoeft te hebben moreel te zijn en dus vaak – op de geëngageerde kunst na – amoreel is, een hogere moraliteit kan dienen. En het gevolg hiervan is dat uiteindelijk ook amorele kunst, en ja, zelfs kunst die een verwoording of vertaling van het kwaad niet uit de weg gaat, moreel wordt. In die zin is ‘amorele kunst’ een contradictio in terminis want voor zover zij de schoonheid dient – en dat is toch wat kunst doet – verwezenlijkt zij een hogere functie van de mens, draagt zij bij tot humanisering, tot een betere wereld.

Conclusie: kunst kan en moet zelfs tot op zekere hoogte amoreel zijn (zoals bijvoorbeeld Vladimir Nabokov met vuur en metterdaad verdedigde; de stelling maakt het overigens mogelijk een antisemitische schrijver als Céline of een notoire pornograaf als markies de Sade te vuur en te zwaard te verdedigen), maar zij wordt dan weer, voor zover de mens door haar te ontwikkelen en perfectioneren schoonheid realiseert, een morele aangelegenheid van een orde die hogere niveaus bereikt dan eender welke ideologie of moraal die het samenleven van mensen regelt.

Tot dat inzicht kwam ik na het lezen van Ademschommel van Herta Müller. Dat boek bereikt, nu net door uitdrukkelijk elke moraliserende inwerking te vermijden, een bijzonder hoge moraliteit en kan dus slechts in een engere, beperktere zin amoreel worden genoemd. Door de literaire schoonheid die Müller in dat boek bereikt, moeten we het een in hoge mate moreel gehalte toeschrijven.