donderdag 10 februari 2011

debuut 29

Grimmig


Stel, u bent huisvader, of -moeder, van een gelukkig verkavelingsgezinnetje ergens in Overflakkee of Genoelselderen, en u krijgt op een morgen in uw mailbox het volgende bericht:

ik mag geen schoten lossen op een gezond gezin

En dat, na die eerste keer, nog 84 keer herhaald. Zou u er gerust op zijn?

Ik niet.

Nochtans is dit de beschrijving van het gedicht dat op de pagina’s 63 tot en met 65 van de bundel Melktanden van Martijn den Ouden (1983) staat afgedrukt. Geen zinnig mens, uiteraard, die het volledig leest. Ik bedoel, die 85 keer na elkaar leest: ‘ik mag geen schoten lossen…’. Je ziet het in een oogopslag, dat er na die eerste regel niets nieuws volgt. Maar dat betekent niet dat er geen vragen rijzen. Waarom die herhaling? Waarom 85 keer? Je moet toch al sterk in je schoenen staan om je aan iets dergelijks te wagen.

Misschien vinden wij elders in de bundel een rechtvaardiging voor zoveel branie.

Melktanden bevat vier cycli. Het openingsgedicht van de eerste reeks, ‘Het uit papier gevouwen dier’, maakt al meteen duidelijk dat de lezer zeer aandachtig zal moeten lezen:

van de honderd ramen
gedraagt zich er een
als een uit papier
gevouwen dier


er brandt nooit licht


Hoe kan, vraag je je meteen af, een raam zich gedragen – en dan nog als een uit papier gevouwen dier? Dat lijkt mij een zeer redelijke vraag. Maar redelijkheid is hier – en ook in het vervolg van het gedicht, de cyclus en de bundel – niet meteen aan de orde. Hoe dan ook, voor al diegenen tot wie het niet meteen zou zijn doorgedrongen herhaalt Martijn den Ouden in zijn derde strofe:

achter het uit papier
gevouwen dier
brandt nooit licht


Dat is wat maakt dat dat ene raam uit honderd zich ‘gedraagt’ als een uit papier gevouwen dier: het punt van overeenkomst tussen raam en dier is dat er nooit licht achter brandt. Maar daar kan het niet bij blijven, dat voel je zo aan:

alleen vandaag
stoft een tengere vrouw
de vleugels


dat hoor je gebeuren
de vleugels van dit dier


Spannend, nietwaar? Met enkele eenvoudige woorden, een onuitgegeven vergelijking en een aangepast ritme van herhaling en ontvouwing bouwt Den Ouden zeer efficiënt een suspense op. Je hóórt die tere papiervleugeltjes knisperen – als dat maar geen blijvende schade oplevert.

Hetzelfde, blijvende schade, kun je vrezen voor de twee visachtige wezens – ‘beide dieren zijn gevleugeld’ – die in het tweede gedicht ‘in het kraakhelderblauwe / tot de bodem toe vastgevroren water’ van een vijver vastvriezen, en voor het ‘handvol herten’, dat in het derde gedicht ‘drijft […] / in de snelle, lichtende rivier’.

Er komen nadrukkelijk vaak vleugels voor in die eerste gedichten. De ‘ik’ van gedicht vijf heeft zijn vleugels verloren en kan zich ‘van die vleugels […] niets meer geheugen’. En in het volgende gedicht vliegen ‘scherven van vogels’ op.

Veel van de wezens uit deze cyclusaanhef zijn niet heel. Een ‘ik’ mist een teen, bij een poedel is een halsader gesprongen, en in het gedicht dat met volgende openingsregels met de deur in huis valt –

hij dacht met zijn helm van gras
een bizon om te beuken


– gebeurt blijkbaar een vreselijk ongeluk:

ze hebben hem zaterdag teruggevonden


een voet
een oog
en de rest


Een beklemmende sfeer al bij al en, eerlijk gezegd, het is niet meteen duidelijk hoe de plot in elkaar steekt. Ik moet bekennen dat ik het niet altijd gemakkelijk vind om mijn aandacht bij de zaak te houden. Ik zoek houvast bij de enkele opvallend ritmische regels hier en daar: ‘knikkebollend bij kaarslicht’; ‘ze heeft behalve ellende weinig aan de trip gehad’.

Na al die bizarre toestanden en desintegratie in de eerste cyclus, lijkt het me niet verwonderlijk dat de titel van de tweede cyclus – ‘Kan iemand dit koord vasthouden?’ – nogal luguber klinkt. Ook hier volgt Martijn den Ouden niet de logica van het alledaagse bestaan, ook hier valt het een en ander uit elkaar (er wordt onder meer een kalf tot ontploffing gebracht). Het blijft gissen voor de lezer, maar intrigerend is het wel. Het is wachten op een aanknopingspunt. Een punt waar alles samenvalt. Misschien in het gedicht ‘zonnegoud geschilderde handen’, waarin we de bundeltitel aantreffen:

het stil gebaar van
het heeft iets te betekenen
melktandendokter


Tanden worden begraven in dat gedicht en een zekere Laura wordt ontraden om met haar ‘bruidsnagels’ naar die tanden te graven.

Ik blijf het moeilijk vinden.

Hoewel je nog op bladzijde 52 een in een zeer mooi beeld gevatte leesinstructie meekrijgt – ‘dit is mitsgaders geen lied / dit is een wuivend gebaar van achter een kraag van riet’ – ga je toch maar van lieverlee verder op zoek naar muziek omdat je in al die verzen waarin veel waanzin en geweld voorkomt en waarin dingen uiteenvallen niet meteen ‘het stil gebaar van / het heeft iets te betekenen’ kunt aantreffen. Ja, muziek: ‘hoor je mij, jij jong, honingrijk jong dijending’. Dat klinkt goed, maar het is een juweeltje gevat in bittere regels:

met zwetende handen en een opengescheurde blokjesblouse
zou die leugentjes zo met natte handen uit de edele bovenbenen slaan
hoor je mij, jij jong, honingrijk jong dijending
de waarheid ligt mij zoet op de tong


Met de titel van zijn debuutbundel suggereert Martijn den Ouden dat hij ooit nog wel eens zijn echte tanden zal laten zien. We zijn benieuwd, nu hij met zijn melkgebit al zo grimmig weet te zingen.

Martijn den Ouden
Melktanden
Querido, Amsterdam, 2010 / 80 p. / € 17,95

Deze recensie is verschenen in Poëziekrant.