maandag 21 februari 2011

mijn woordenboek 302

AMUSANT/AMUSEMENT

Het is niet in het amusement – het woord lijkt het zelf te willen zeggen – dat de muze schuilt. Vertier, ontspanning: we bevinden ons in dat register. Divertissement. Verstrooiing. Moet kunnen, zeg ik dan, de boog kan niet altijd gespannen staan. Vijf minuten De Laatste Show, al zappende weg. Maar al spoedig wend ik mij weer tot het serieuzere werk: het leven is kort, te kort. Aber, bin ich nicht zu ernsthaft? ‘t Zou kunnen. ‘Iets in mij’, nochtans, waarschuwt mij voor een cultureel klimaat waarin de onernst en luim tot norm worden verheven en waarin alles wat naar het kwalitatieve neigt, of ervoor pleit of het beoefent of maakt, met een schuinse blik wordt bekeken. Neen, dit is geen paranoia.

Het verwante woord ‘amusant’, daarin spreekt mij wél iets aan. Ik zie glinsterende pretoogjes. Een superieure glimlach. Neen, ’t is niet van wereldschokkend belang wat hier mikt op onze sympathie, maar een vluchtig vleugje van een hogere orde, een ironiserende amuse-gueule voor fijnproevers die oog hebben voor het knipogende toeval, het bitterzoete punctum dat interesses van hoger belang lijkt te willen ondermijnen, de schoonheidsvlek op de rok van het universum.