maandag 28 februari 2011

Biutiful: een film over kinderen

Hoe spel je ‘mooi’ in het Engels? Alejandro González Iñárritu spelt het fout. Na onder meer Amores Perros en Babel heet zijn nieuwste film Biutiful – waarmee hij, denk ik, niets anders wil zeggen dan dat je dat woord gezien de toestand van deze wereld niet meer juist kúnt spellen. Of mág spellen. Tenzij je een kind bent – maar dat zijn we niet. We zijn de onschuld voorbij.

Iñárritu is geen lachebek. Hij toont de wereld zoals hij – helaas – is. De wereld als uit haar voegen barstende stad, met veel te veel mensen in, veel te veel wanhoop en uitzichtloosheid, veel te veel anonimiteit en geen zingeving meer om het allemaal in goede banen te leiden. Wij horen niet meer wat de doden ons te zeggen hebben. De zucht naar genot overheerst, en naar het geld dat daarvoor nodig is. Zeer opmerkelijk, hoe in deze film de transacties van geld in beeld worden gebracht: geld voor goederen, geld voor diensten, geld voor genot, geld voor troost.

Ook slechte reclame is reclame, wordt gezegd, maar ik kan me toch niet voorstellen dat de Dienst Citymarketing van Barcelona zal opgezet zijn met Biutiful. Iñárritu neemt ons mee naar de gore achterkanten van deze stad – en ik twijfel er geen seconde aan dat hij er een realistisch beeld van ophangt. Alleen is het zo dat wij, wanneer wij als toerist in dergelijke steden komen, er nooit of veel te weinig naar op zoek gaan. We schrikken terug voor het onveiligheidsgevoel – u kent dat fantasma wel. En bovendien hebben wij in onze vrije tijd aan kommer en kwel geen boodschap. De Sagrada Famila zien wij als een wonder van architectuur, als de schittering van een krankzinnig genie. In deze film is het bouwsel een paar keer op een verre achtergrond aanwezig: tussen de bouwkranen, als een fata morgana van steen, schril afstekend tegen de sloppenwijken op de voorgrond en de binnenskamerse miserie in het als speelvlak fungerende appartement op een zoveelste verdieping van een anoniem gebouw waarin de camera aan onze kant van het over de stad uitkijkende raam staat opgesteld. De onafgewerkte torens steken als vreemde, nooit eerder waargenomen koraaltakken uit boven een ondefinieerbaar amalgaam van keien, rotsen, wieren en aangespoelde vuilnis: krotten, huizen, betonnen gebouwen en alle communicatie- en energiedraden daartussen die de hele rotzooi samenhouden.

In een ander shot, Uxbal (Xavier Bardem) heeft net bijna een broedermoord gepleegd, zien we aan de muur een wufte Christus machteloos toekijken op de bittere intriges van de grotemensenmaatschappij.

En zo zou je deze prachtfilm vijf, wat zeg ik, tien keer moeten bekijken om alle vernuftig in de achtergrond aangebrachte details op te merken.

Prachtfilm? Jawel. Maar niet een om vrolijk van te worden – wat, als ik er even enkele recensies op nakijk, blijkbaar een voorwaarde is tegenwoordig om boven de helft van het beschikbare aantal quoteringssterren uit te komen. Een feel good movie is Biutiful niet. Uxbal is niet op tijd naar een controle geweest – te druk met geld verdienen, u kent het wel – en heeft daarmee de kanker vrij spel gegeven. Hij heeft nog enkele maanden. Chemo zal hem niet helpen, evenmin als de twee kinderen die hij bij een inmiddels door hem verlaten ontoerekeningsvatbare vrouw heeft verwekt dat kunnen, of de illegale Senegalese of Soedanese – in elk geval iets zwarts – vluchtelingen, of de Chinese slaven aan wier uitzichtloosheid hij een aardige cent verdient. Uxbal, zou je kunnen zeggen, is een aardige schurk, een met een restant van moraliteit, een die nog net niet over lijken gaat. Hij kan op een onbewaakt ogenblik al eens een teder vaderlijk gevoelen tentoonspreiden en hij toont oprecht berouw wanneer die Chinezen iets blijkt te zijn overkomen wat hun in een betere wereld nooit zou overkomen zijn.

Een betere wereld. Bestaat er nog wel een betere wereld? Keert de zwarte vrouw Ige er naar terug, mét het wederrechtelijk meegenomen geld dat de stervende Uxbal haar had gegeven om hem en zijn kinderen bij te staan? Ze was een paar jaar eerder uit dat zwarte land weggevlucht. De vader van haar kind wacht er op haar: hij is uit Spanje verdreven. In die wereld van herkomst, hoe precair, is het misschien toch nog beter dan in de verdorven wereld die deze mensen in West-Europa aantreffen. Ige zegt het meermaals: ‘Wij horen hier niet thuis’. Daarmee plaatst Iñárritu een gewichtig vraagteken bij de hele immigratieproblematiek. Gaandeweg begin je te beseffen dat hij dit eenvoudige zinnetje een dubbele betekenis laat hebben. ‘Wij horen hier niet thuis.’ De eerste betekenis kennen we allemaal: deze mensen verschillen zodanig van ons dat wij hen niet met open armen ontvangen – om het eufemistisch uit te drukken. Daarbij gaan wij ervan uit dat zij hier zeer graag willen blijven. Maar Iñárritu draait het om, en zo krijgen we de tweede betekenis in beeld: na het te hebben bekeken, stellen die mensen vast dat ze in zo’n wereld niet wíllen leven. ‘Wij horen hier niet thuis’ betekent dan: wij zijn te goed voor zo’n gedegenereerde samenleving. Dan nog liever de nood en het gevaar in het land van herkomst.

U moet deze film gaan zien. Hij zal u op de proef stellen, pijn doen, tergen. Maar hij zal u ook laten zien hoe de mens zou kúnnen zijn. Als hij wat beter stil zou staan bij de dingen op het moment zelf dat ze belangrijk zijn, en bij de mensen, de eigen familie en kinderen voorop, die er echt toe doen. En als hij wat beter zou luisteren naar de doden. (Iñárritu is een Mexicaan!) De zich in een schimmig jenseits, in pro- en epiloog afspelende ontmoeting tussen Uxbal en zijn overleden vader vormt de kwintessens van Iñárritu’s – ondanks alle zwartgalligheid – humanistische en zelfs optimistische boodschap: hij sluit minstens niet uit dat we het beter zouden kunnen aanpakken. Zaak is alleen om daarmee niet te wachten tot we er niet meer zijn.

Uxbals vader, overigens, is gestorven toen hij half zo oud was als Uxbal nu. Daardoor wordt de normale leeftijdsverhouding tussen de generaties omgekeerd, wat een effect van tijdloosheid teweegbrengt: Uxbal is niet meer dan een schakel in een lange keten, zoals ook zijn kinderen dat zijn. Die verhouding tussen ouder en kind is de meest fundamentele in deze film: daar kan geen enkele geld- of macht- of sekskwestie tegenop. En zelfs de dood niet. Ziedaar het diepe optimisme van deze ruwe, harde, wondermooie film.

met dank aan S. voor de idee van het circulaire