notitie 442
Bordelum-Ribe 108 km
Van de receptionist in het hotel krijg ik een gevulde fles water mee, maar ook, als extra voor onderweg, twee appels en een koekje. De man vertelt me dat hij een paar weken geleden een wielertoerist uit Brussel te gast had die liefst 37 uur aan een stuk had doorgereden en meteen de hele afstand had afgelegd waar ik nu al een week over doe. Nou. Gelukkig dat zot zijn geen zeer doet, zoals men in Brugge zegt.
Het wordt steeds lastiger om me ‘s avonds voldoende indrukken te herinneren voor dit verslag. Alles begint door elkaar te lopen, de dagen rijgen zich aaneen. Haarlem, Alkmaar…, dat lijkt al een eeuwigheid geleden. Eentonigheid en vermoeidheid treden in. Ik begin stilaan naar de terugweg uit te kijken. Langs waar en wanneer, hoever rijd ik eerst nog Denemarken in? Denemarken was het doel, maar wat nu, nu dat doel is bereikt?
Tegenwind doet er ook niet veel goed aan. Het hele eerste stuk is het van datte. En nog geen klein beetje. Ik moet onbeschut links van de zeedijk noordwaarts, tussen de schapen door, die alleen maar moeten kauwen en herkauwen.
Voorbij Dagebüll rijd ik het binnenland in. Maar daar wachten bijzonder saaie, vaak kaarsrechte stukken, ook tegen de stevige noordwester in. Zes kilometer, acht, soms twaalf aan een stuk zonder afwisseling. Geen dorpen, geen mensen. Ik scan de horizon rondomrond en tel op een gegeven ogenblik plusminus driehonderd (300!) windmolens. Dat zal wel genoeg zijn om alle wind die er vandaag is op te vangen.
Ik fiets Denemarken binnen en zie de eerste huizen met een fiere vlag in de tuin. Vlaggen en wimpels zag ik ook in Friesland en Groningen en Duitsland, maar de Denen zijn toch de kampioenen van het nationalistisch vertoon.
Høyer – hoera, ik mag een eerste keer zo’n o met een streep erdoor schrijven – biedt een welkome afwisseling: een rommelmarkt met weliswaar meer aanbieders dan bezoekers, een worstenkraam en een ijsjeswinkel annex koffiezaak, waar ik, na het op straat verorberen van een vette worst met ketchup, twijfel tussen een koffie en een ijsje. Ik doe wat ik in zo’n geval niet moet doen, namelijk kiezen voor de middenweg: een ‘ice coffee’, zijnde een bol ijs met een geut koffie erover, slagroom en een paar ijsblokjes. Rare jongens, die Denen. De ijskoffie is mossel noch vis. Je proeft het ijs niet omdat het smelt en zich vermengt met de rest, en de koffie wordt meteen koud. Maar een caloriebom is het natuurlijk wel. Tijd om deze weer te verbranden tijdens nog een ritje van een kilometer of veertig naar Ribe, waar de kathedraal staat waarvan S. zei dat ik hem zeker moet bezoeken. Tijdens dat laatste segment gebeurt er niets noemenswaardigs meer. De wind waait, nu wat meer in het voordeel, het landschap blijft weinig bieden, de dorpjes zijn niet veel meer dan een kerk en wat huizen. Dit fietsen is eigenlijk, zeer minimalistisch bekeken, een omslachtige methode om buikvet te verbranden.
Maar de kathedraal van Ribe vaut absolument le détour!