notitie 441
Glückstadt-Bordelum – 144 km
Het zou ooit een Romeins hersteloord voor moeë soldaten kunnen geweest zijn, maar dat is het natuurlijk niet, of enkel in mijn verbeelding: Bordelum, toevallige eindbestemming van deze veel te lange rit. Ik had op Husum gemikt, maar daar is het kermis en zijn alle hotels volgeboekt. Dus moest het verder (dichter was te dicht) – en zo werd het Bordelum, in de noordwestelijke hoek van Schleswig-Holstein.
Het is een vrij geschiedenisloze dag geworden. Veel rugwind, gelukkig want het waait behoorlijk hard, tot kracht vijf. Op het eind bleek de wind gedraaid naar het westen en kreeg ik een paar lange stukken de gelegenheid om te ervaren hoe zwaar deze reis zou zijn mocht ik hem in omgekeerde richting fietsen.
Langs de monding van de Elbe maak ik, inwendig want publiek is er niet, enkele beschouwingen over het oversteken van fietspaden door naaktslakken en over het laadvermogen van containerschepen. Neem nu dat laatste. Naast mij vaart, min of meer gelijk op, zo’n schip naar de zee. Ik krijg ruimschoots de tijd om het aantal containers te schatten. Twintig in de lengte, twaalf in de breedte, gemiddeld acht hoog. Ik kom uit op een verrassend groot aantal. Die boot vaart ongeveer 25 kilometer per uur. Hoeveel kilometer zou één vrachtwagen moeten rijden om al die containers over eenzelfde afstand te verplaatsen? Meer dan de wereld rond, is mijn antwoord.
Om in Brunsbüttel te geraken moet ik alweer een overzet nemen. Ik ontbijt in een straat die is afgezet voor een braderie. Een mevrouw vraagt op een wat rare manier of ze bij me mag komen zitten. Ik merk meteen dat ze niet in de haak is. Wat later komt haar begeleidster naar buiten met de aankopen, zij troont de zwakzinnige (of moet je andersbegaafde zeggen?) mee naar een ander tafeltje. Wanneer ik wegfiets, wuif ik even naar haar, maar ze herkent me al niet meer.
Wat buiten de stad voel ik dat een croissant en een rabarbergebakje niet volstaan – ik heb tenslotte al 45 kilometer gefietst – en ik stop dus bij een viskraam langs de weg naar Eddelak en Dingen. (Ja, Dingen.) Ik scoor een broodje met twee gemarineerde maatjes, sla, ui en een kwak mayonaise. Heerlijk. Een praatje met de kraamhoudster leert me dat deze vis niet uit de Elbemonding komt, en ook niet uit de Noordzee verderop, maar uit de ‘fabriek’. Voor verse vis moet je naar Hamburg, maar dat is te ver om lonend te zijn. Ik vertel haar dat onze vissers ook een heel eind de zee op moeten om aan de bak te komen.
De fietspaden vormen weer een bron van ergernis. Naast elke weg is er wel een, afgescheiden van het autoverkeer, wat goed is, maar het verschil in kwaliteit tussen beide wegdekken is zo groot dat de verleiding toeneemt om gewoon op het autovak te rijden. Ik vraag het ergens aan een fietsende dame, of zij het ook een schande vindt? Zij beaamt mijn verzuchting. Wortels en inderhaast dichtgegooide voren voor allerlei nutsvoorzieningen maken fietsen vaak tot een kwelling. Wanneer ik net voor mijn bestemming door een Duitser met een geschoren kop van achter het stuur van zijn opgefokte Audi wordt toegebeten dat ik op de ‘Rrrrradwég’ moet rijden (u moet er de diep over de ogen getrokken SS-pet met de doodskop en het onberispelijk zwarte uniform maar zelf bij denken), voel ik, ondanks mijn politiek correcte inborst en mijn hoge woke-alertheid, toch een lichte vorm van ongenuanceerde ergernis over me heen komen. Maar Fritz had gelijk: ik reed inderdaad gedurende enkele meters niet op wat ze hier de Radweg noemen. Ik zal het nooit meer doen!
Koffie in Meldorf, op het plein naast een mooie kerk met groene koperen daken en torenspits.
Vlak voor Heide passeer ik een immense olieraffinaderij. Een markt loopt op zijn einde, ik kan nog net een gerookte worst kopen om mijn picknick wat te upgraden. Ik probeer de grote wegen te vermijden, maar dat lukt niet altijd. Ook de wind begint me parten te spelen. Veel plaatsen om de Eider over te steken zijn er niet. Ik vind een brug bij Friedrichstadt. Welke Friedrich hier toponymisch wordt gememoreerd? Ik zou het moeten opzoeken. Maar waarom eigenlijk? Het is maar een naam, zoals Dingen hier een naam is. Na die brug is het een heel eind tegen de wind. In Koldenbüttel zie ik weer zo’n kerkje met een houten toren los van het schip. De kermis in Husum is een verschrikking. Honderden slecht geklede en getatoeëerde hominiden slenteren er tussen luide muziek van bier- naar worstkraam (en terug), en ik bevind me daar opeens, te voet, tussen. Zo rap mogelijk weg van hier! De laatste loodjes, nog een 20 kilometer tegen wind (behalve één lang stuk zonder fietspad waarop ik moeiteloos 36 per uur haal), wegen het zwaarst. Mijn bobijn is deze week nog niet zo ver af geweest.