notitie 449
Hodenhagen-Osnabrück – 157 km
Om zeven uur zit op de stoep voor het hotel een man van een jaar of dertig met een koffie en een sigaret op zijn gsm een, zo te horen, F1-spelletje te spelen.
Bij de bakker feest een groepje jongemannen nog na van gisteren. Ze vragen of ik hen een lift kan geven want ze hebben geen auto en moeten naar een ergens dat voor wie te voet is te veraf ligt.
Het weer nodigt niet uit tot veel observaties en contemplaties. Ik kies voor lange rechte stukken. Gelukkig zijn de fietspaden uitstekend, en op deze vroege zondagochtend is er nog bijna niemand in zijn auto gestapt. De slakken vormen het enige obstakel. Overigens, wanneer halen die evolutionair voordeel uit het steeds opnieuw geconfronteerd worden met tot moes gereden soortgenoten? Léren zij daar dan niet van? Of zijn auto en fiets te recente fenomenen in het al miljoenen jaar oude bestaan van de bruine, zwarte en nu ook grijze naaktslakken? Ik word nog een expert. Zou het overigens kunnen dat de levende exemplaren de dode opeten? Of nemen ze die in zich op door er gewoon overheen te kruipen?
Ik moet de eerste vijftig kilometer slechts tweemaal stoppen. Een eerste keer om mijn regenjasje aan te trekken – de miezer is overgegaan in plens – en een tweede keer voor een rood verkeerslicht dat, op een totaal verlaten kruispunt, een eeuwigheid op rood blijft. Ik voel me gek dat ik ervoor blijf staan wachten en moet warempel aan Louis Tobback denken.
Vogels. Niet Mieke, maar onze gevederde vrienden. Een roodstaart vliegt voor me uit. De kraaien zijn hier weer zwart en niet meer bont zoals in Denemarken. Ik zie een wouw, ik denk een rode, en hoe die overwaait en plaatsneemt op een hoge lantaarnpaal. En pas dan zie ik dat er daar al een op zat. Ze zitten daar nu dus met twee. Uitkijkend naar wat zij als wild beschouwen.
Wild zijn ook, wat de zoogdieren betreft, de hazen, eekhoorns en reeën die ik al heb gezien. Onbegrijpelijk toch – om het nog even over die jagers van gisteren te hebben – dat wie veel van die dieren afknalt dat aan zijn huis afficheert. In deze streek zie je inderdaad aan sommige gevels cirkelvormige houten schijven bevestigd, met daarop de afbeelding van een hert of ree – ik veronderstel dat het geen trofeeën zijn voor een bijdrage tot de bescherming van het wildbestand.
Op de huizen zijn vaak ook jaartallen aangebracht. 1906, 1922, 1938... Als het er zo een is uit de jaren dertig, vraag je je toch onwillekeurig af of die bouwheer toen…, en of het door zijn partijkaart was dat hij de welstand wist te verwerven die nodig was om een huis te bouwen.
Een mens moet wat met zijn vrije zondagen. Dat is wat ik denk wanneer ik op een treffen van oldtimer tractoren de tuigen zie manoeuvreren in de modder (het is intussen echt aan het hozen), terwijl onder een tentje mannen (allemaal mannen) pinten staan te drinken.
In Nienberg drink ik een koffie in een tweede zaak, nadat ik uit de eerste was verjaagd omdat ik er geen ontbijt bij nam. Misschien was mijn broek te nat voor hun mooie fauteuils. Picknicken doe ik in een bushokje te Bohnhorst. Lang blijf ik niet zitten want ik vat kou. Pas na de middag stopt het met regenen. Dan heb ik er zeker tachtig kilometer in gereden. Halverwege de namiddag komt de zon erdoor. Maar dan ben ik, na een ellendig lang stuk langs de drukke baan tussen Diepenau en Bohmte, al tussen een kluwen van autosnelwegen en spoorlijnen, en zwoegend op de uitlopers van het Nordlicher Teutoburger Wiehengebirge, verwoed mijn weg aan het zoeken naar Osnabrück.
Daar maak ik ‘s avonds een wandeling. Ik zie bedelaars. Ik zie halfnaakte Duitse meisjes van veertien met flink wat hout voor de deur en stevig ingepakte moslima’s. Eentje draagt een Adidas-pet boven haar hoofddoek. Ik zie verlopen types in vuilnisbakken delven. Het valt mij op – en niet alleen hier – dat het straatleven overwegend Arabisch of Noord-Afrikaans is. Mannen kletsen tegen elkaar of tegen hun gsm. Ik zie drie moslimvrienden op een terras elk een fles bier én een glas water bestellen. Ze drinken van het water, en mengen dan het bier met de rest. En als er luide muziek uit een voorbijrijdende wagen knalt, is het altijd iets van die cultuur. Geen rock, laat staan schlagers. Ik loop nog even de dom binnen, en keer dan terug naar het hotel. Waar er geen wifi blijkt te zijn. Wel volgens de website, maar niet in de realiteit.